Neerstorten

De Volkskrant, 14 oktober 2008

Als u dit leest, ben ik er niet meer. Dan lig ik op een strand van een eiland waar ik nog nooit van had gehoord, mits we niet zijn neergestort.

Ik schrijf dit in de vertrekhal van Schiphol, uit angst dat er op Gozo, zoals het Maltezer rotsje heet, geen dataverkeer met Nederland mogelijk is. Wat is het toch dat zodra je vakantie is begonnen je keelklieren opzetten, neusschotten overstromen, bronchiën muiten en een algehele revolte der spieren toeslaat? Waarom worden we ziek als we eindelijk vrij zijn? Ik heb mezelf proberen te foppen door mijn computer mee te nemen en een paar deadlines af te spreken, maar mijn afweersysteem trapte daar niet in.

Ik heb een vernauwd bewustzijnsniveau door de klankkast van snot in mijn hoofd. Alles komt vervormd aan, een grappig effect, omdat in deze immense hal juist alle geluiden worden versterkt.

Wachtend op onze vlucht zijn mijn oudste twee met mijn vrouw op ontdekkingstocht naar geuren en accessoires. Mijn jongste zit in zijn wagentje, lodderig te kijken naar omstanders. Hij heeft hetzelfde virusje als ik en lodderig kijk ik met hem mee. Als ik grieperig ben, voel ik een weldadig gevoel van genegenheid voor de mensheid. Dat zal genetisch zijn bepaald: toen we nog op de steppen leefden, konden zieken alleen overleven met hulp van welwillende stamgenoten. Dan kon je je als toenmalige patiënt maar beter aardig gedragen, en dat is precies zoals ik erbij hang. Hoestproestend en riltrillend staar ik naar passanten, die me nog net geen muntgeld toewerpen.

De vorige keer dat we met ons gezin in deze hal waren, wist mijn toen zesjarige doenter omstanders te verontrus[1]ten door voortdurend met haar snerpende kinderstem te vragen ‘of ons toestel ook kon neerstorten’. Geen prettig woord in een vertrekruimte die je maar op één manier kunt verlaten. Mijn zoon, een aeronautisch autodidact je van destijds acht, wist mijn dochter gerust te stellen met de uitleg dat ieder vliegtuig in principe kan neerstorten. Hierop begonnen zij zonder angst of verontrusting een niet te volgen gesprek over de kunst van crashen boven zee (vroeger leerden wij de ijsvrije havens van Noorwegen, tegenwoordig weten ze alles van luchtveiligheid).

Vanuit de verte komt mijn dochter kordaat aangelopen.

‘Had je geen zin meer om te shoppen?’, vraag ik schor.

‘Ik mag van mamma niet meer over vliegtuigongelukken praten’, zegt ze niet al te beteuterd. Blijkbaar houdt het ‘Onderwerp haar nog steeds bezig. Ze vlijt zich tegen me aan. Samen kijken we naar een man die een bagagetrolley voortduwt met één kleine tas erop.

‘Kan die man hem niet gewoon tillen?’, vraagt mijn dochter, binnen hoorafstand van de voorbijganger. Mijn oren suizen. Ik doe alsof ik haar vraag niet heb gehoord.

‘Pappa…’, zegt mijn dochter, met een intonatie die doet vermoeden dat ze gaat vragen naar de oplossing van het wereldraadsel. Ze wacht even met het vervolg.

‘Spoelen er op Gozo ook overleden mensen aan?’

‘Jezus, waarom vraag je dat?’

Omdat ze op tv een item heeft gezien over Afrikaanse gelukszoekers met schipbreuk.

‘En weet je wat het erge was?’, zegt ze plotseling fel, ‘dat er toeristen waren die er gewoon naast gingen liggen zonnen.’

Ze kijkt me aan en verwacht antwoord op de vraag hoe mensen hiertoe in staat zijn. Hoe leg je dit uit aan een kind? Ik weet niets te zeggen, wat niet alleen komt door koorts en snot, en probeer haar aandacht af te leiden.

‘vraag nog eens wat over neerstorten’, zeg ik hees.