Niet Nix is een uitdaging aan de Partij van de Arbeid. De schrijvers (o.a. Ronald Giphart) van dit pamflet, allen jong, kritisch en lid of sympathisant van de partij, vinden dat de PvdA het zich niet kan permitteren een nieuwe generatie te laten lopen.

Niet Nix

By hans, 3 oktober 2015

De Partij van de Arbeid is dood, leve de Partij van de Arbeid!

Niet Nix is een liefdesverklaring aan de grootste progressieve partij van Nederland. Niet aan de huidige partij, maar aan een partij die nieuwe ideeën, personen en methoden wil toelaten.

Niet Nix is ook een uitdaging aan de Partij van de Arbeid. De schrijvers van dit pamflet, allen jong, kritisch en lid of sympathisant van de partij, vinden dat de PvdA het zich niet kan permitteren een nieuwe generatie te laten lopen.

Het is nu aan de Partij van de Arbeid om de deuren wijd open te zetten.

Lees hier de proloog van Ronald Giphart:

Een paar jaar geleden riep een goedbedoelende journalist van het weekblad De Groene een zestal schrijvers uit tot Generatie Nix. De wereld die in de boeken van deze auteurs zonder opgeheven vingertje werd beschreven zou zich kenmerken door een vaak onstuimig seksueel gedrag van de hoofdpersonages, door drank- en drugsgebruik en door het ontbreken van enige blijvende zingeving. Ook waren persoonlijke ambities en verregaande maatschappelijke betrokkenheid de meeste personages vreemd. De journalist zag in deze levenshouding niet veel kwaads, veel van zijn collega’s waren echter verbolgen. Geen blijvende zingeving? Geen bevlogenheid? Zijn die jonge schrijvers (jong’ betekent in de geriatrische Nederlandse literatuur: geboren tussen 1960 en 1974) nu helemaal gek geworden? Monter sloegen agressieve ouderen als H.J.A. Hofland, Theodor Holman en hysterica Emma Brunt de handen ineen voor een felle aanval, niet alleen op de zes schrijvers, maar op iederéén onder de dertig. Als die lethargische Generatie Nix ooit aan de macht komt, zou het land reddeloos verloren zijn!

Sindsdien is ‘politiek engagement en jonge literatuur’ een hoofdthema in het literaire debat, waarschijnlijk in de eerste plaats te wijten aan de verpietgrijzing van de letteren. Maandelijks moeten jonge schrijvers zich voor volkstribunalen komen verantwoorden voor de wandaden van hun hoofdpersonages (‘W vindt seks lekker’ Nee! ‘X houdt van drank en drugs’ O God! ‘Y is geen lid van de vogelbescherming’ Shame on you! ‘Z heeft niet gestemd bij de Verkiezing van de Provinciale Staten’ Erbarm u over zijn ziel en over dit arme volk). Zonder pardon worden de ‘schrijvers van Nix’ – geen van hen noemt zich overigens zo en de zes opereren niet als groep – aan de moraaldetector gelegd door vele rimpelridders uit het publiek of de literaire kritiek. Als hun protagonisten het aan maatschappelijk engagement ontbreekt, dan zullen de jeugdige delinquenten zelf ook wel niet betrokken zijn bij het lot van de arme asielzoeker of de hongerende medemens – is de redenering. ‘Waarom zitten jullie niet in Bosnië?’ vroeg Harry Mulisch Rob van Erkelens en mij eens, tijdens een televisie-interview. ‘Waarom zit u er niet?’ vroegen wij. ‘Ik zat al in Cuba! Nu is het de taak aan jullie,’ antwoordde hij, quod erat demonstrandum.

‘De lieden die ons het hardst “patatgeneratie” noemen en gebrek aan engagement verwijten, hebben nog tijden meegemaakt waarin bevlogenheid en veranderingsdrang wel een grote rol speelden. We hebben het over de existentialistische jaren vijftig, gevolgd door het nog veel mythischer tijdperk rond ’68. Volgens ons is dat engagement in eerste instantie helemaal geen oprechte wens om de wereld te verbeteren, maar vooral een sociaal bindmiddel en een modeverschijnsel. Engagement was gezellig, en wie zich niet engageerde of met een post-trotskistisch manifest onder zijn arm naar het jazzcafé ging, kreeg nooit een leuke vriendin,’ schreven Rob van Erkelens, Joris Moens en ik in het artikel ‘Aan onze lul komt ook een eind’ (NRC Handelsblad, 1994), een van de weinige keren dat een afvaardiging van de zogenaamde Nixers zich verdedigde tegen de aanvallen.

Het stuitendst vonden we dat de zogenaamde revolutionairen van ’68 zichzelf nog steeds hemelbestormers achten. Zo zei sympathieke amokmaker Jan van Vlijmen in Elsevier: ‘De vernieuwers van toen, zijn de vernieuwers van nu.’ Sure, Gran’pa, keep on dreaming. Ik weet niet of het opkomt bij de inmiddels heersende klasse van de zelfontplooiende, antitraditionele protest-babyboomers, maar misschien wil een jongere generatie de dingen anders vernieuwen dan hun voorgangers dat hebben gedaan. Ik heb daar een theorietje over. Door de eeuwen heen zijn er altijd ‘intergeneratieve psycho-dynamische spanningen’ geweest (zoals de psychologie het zo treffend noemt). Jongeren hebben de waarschijnlijk genetisch aangeboren drang zich tijdens hun rijpingsjaren af te zetten tegen hun ouders, zowel op microniveau als op gezamenlijke voet. Zo hebben de jongeren rond ’68 de samenleving blijvend veranderd. Ze lieten massaal hun haar groeien, hun (bakke)baarden en snorren staan (ook de vrouwen) (ook Hans Wiegel), ze trokken ten strijde voor veel, heel veel, vrije seks, versoepelde drugswetgeving en democratisering, en tegen oorlog, kapitalisme, kerncentrales, gemene mensen, stropdassen en zittenblijvende ouderen.

Nu leert de psychologie dat ouders op hun beurt van hun kinderen verlangen dat zij met eenzelfde houding als die van hen in het leven staan. Dit is het probleem: de ‘ouders van Nix’ hebben zich afgezet tegen hun ouders door de samenleving drastisch te veranderen. De kinderen ‘die Nix worden genoemd’ willen zich op hun beurt tegen hun ouders afzetten, door niet aan de verwachtingen te voldoen, ergo, door de samenleving niet drastisch te willen of hoeven veranderen.

Nu wordt door de voormalige revolutionairen (die zich bij kranten, tijdschriften, schouwburgen, musea, politieke partijen en subisidie-instanties duchtig aan hun stoelen hebben vastgeklonken) elke mogelijke ontwikkeling en vernieuwing in de literatuur en kunst eerder tegengehouden dan gestimuleerd, vooral als ze dedain voor de jeugd koppelen aan ordinaire territoriumdrift. De essayist Rob van Scheers schreef hierover in Elsevier een interessant stuk onder de titel ‘Geen subsidie, eindelijk vrij’. Hij interviewde onder andere Rob Zuidema (componist), Robert-jan Westdijk (de maker van de film Zusje), Cleo Campert (fotograaf), Marieke Bolhuis (beeldend kunstenaar) en Angelo Verploegen (muzikant), die zich allen de wet niet meer laten voorschrijven door de dogma’s en de vastgeroeste vernieuwingsdenkbeelden van hun voorgangers.

Laat ik besluiten met een anekdote over mijn moeder, die waarschijnlijk de eerste parlementariër was die in het gebouw van de Tweede Kamer het woord kut heeft geroepen, gedurende een officiële vergadering welteverstaan. Ik vond dat erg indrukwekkend. Het was beginjaren tachtig, tijdens een fractiebijeenkomst van de PvdA, waar gestemd werd over een motie van de PSP (dat was vroeger een partij die blote mevrouwen op verkiezingsposter zette Waar moet dat heen?). Om een groep zigeunerinnen het land uit te kunnen zetten, liet de toenmalige bikkelharde staatssecretaris van Vreemdelingenbeleid mevrouw Haars deze vrouwen namelijk vaginaal onderzoeken op ‘zoekgeraakte paspoorten’. De PSP wilde dit beëindigen, maar binnen de PvdA-fractie waren er slechts drie leden die de PSP hierin steunden. Mijn moeder beet tijdens de discussie hierover een collega oprecht boos toe: ‘Als jij werkelijk denkt dat het mogelijk is om een paspoort in je kut te steken, mag je het zeggen.’ Dit leverde mijn moeder een reprimande op van haar fractiegenoot Jos van Kemenade, die vroeg of ze dat soort woorden niet meer wilde gebruiken. Of het woord kut sindsdien nog vaak gebezigd is op het Binnenhof heb ik niet bijgehouden (maar ik vermoed van niet).

In NRC Handelsblad heb ik (ironisch! ironisch!) van mijn generatiegenoten eens beweerd dat zij een geestelijk buikje hebben. Ik bedoelde te zeggen dat politiek engagement te maken heeft met mensen die oprecht ‘kut’ roepen als ze het ergens pertinent niet mee eens zijn. Je kunt van mensen echter niet verwachten dat ze dat doen als ze bijna niets hebben om ‘kut’ over te roepen. Soms wou ik wel eens dat het me makkelijker afging, zomaar ‘kut’ schreeuwen, maar wanneer je (zoals ik) als negenjarige nog ‘hun strijd onze strijd’ tegen het Chileense bewind hebt geroepen (en hebt gezien hoeveel dát heeft uitgemaakt), wanneer je als zestienjarige posters pro Sandinisten hebt verspreid (nog voordat hun categorische martelingen bekend werden), dan is enige nuchterheid aangaande politieke waarheden op zijn plaats. Dat is waar Rob van Scheers het over had in zijn artikel ‘Geen subsidie, eindelijk vrij!’. Eindelijk vrij betekent denkbeelden niet meer hyperserieus nemen, niet meer klakkeloos aanhobbelen achter politieke partijen en andere reclamebureaus, niet meer kunst en politiek pamflettisme met elkaar verwarren.

Titel: Niet Nix

Subtitel: Ideeën voor de Partij van de Arbeid

Onder redactie van:

  • Lennart Booij
  • Erik van Bruggen

Auteurs:

  • Jolein Baidenmann
  • Lennart Booij
  • Erik van Bruggen
  • Folkert Buis
  • Jan-Willem Duker
  • Ronald Giphart
  • Jan Hamming (burgemeester van Zaanstad in 2020-heden)
  • Frank Heemskerk
  • Edith Hooge
  • Bas Jacobs
  • Arnold Jonk
  • Marieke de Lange
  • Ronald Löhr
  • Daniël Roos
  • Karsten Schipperheijn
  • Carolien Smit
  • Daniël Tijink
  • Jan Vos
  • Co Verdaas
  • Tino Wallaart
  • Han Wieringa

ISBN10: 9050183476
ISBN13: 9789050183475

NUGI: 654 / 661

Jaar: 1996

Druk: 1ste

Uitgever: Balans

Omslagontwerp en typografie: Marjo Starink

Pagina’s: 96

Afmetingen: 22 x 14 x 0,8 cm

Gewicht: 145 gram

Type: Paperback

Inhoud:

Proloog – Ronald Giphart

Wat wij willen – Inleiding

Inhoudelijke vernieuwing – De eerste V

  • Onze nieuwe wereld
  • Tussen schaarste en groei
  • Jongleren met kennis
  • Groene economie, slimme economie
  • Het feilen van het sociale stelsel
  • De stad bestaat niet

Fris, vrolijk en vrijzinnig – De volgende V’s

  • Een partij in beweging
  • Mentaliteitsvernieuwing
  • Partijvernieuwing
  • Personele vernieuwing

De rode lijn – Conclusie

Ideeën voor de Partij van de Arbeid – Samenvatting