Onbeschaafdheid

De Volkskrant, 18 februari 2011

Gisteren kwam ik thuis uit Amsterdam, waar ik verspreid over de stad verschillende afspraken had. Mijn vrouw had direct door dat er iets aan de hand was. Ze gebood me te zitten en legde haar hand op mijn voorhoofd.

‘Is er iets met pappa?’, vroeg mijn dochter.

‘Laat hem maar even’, zei mijn vrouw, die zich over me heen boog en zachtjes vroeg wat er was gebeurd. Ik haalde diep adem, nam een slok van het glas water dat mijn zoon voor me had ingeschonken en langzaam begon ik te vertellen.

‘Ik zag vandaag, zomaar, vanuit het niets, op de hoek van een gracht…’ Mijn zin kon ik niet afmaken. Met getuite lippen zoog ik verkoelend zuurstof diep in mijn longen.

‘Kom maar’, zei mijn vrouw. ‘Zeg het maar,’

‘Ik zag ik een automobilist die richting aangaf.’

Stilte.

Grote ogen bij mijn hele gezin, mijn kinderen verstijfd op de bank.

‘Een wat?’

‘Ik zag een man die blijkbaar naar links wilde en vroegtijdig aangaf dat hij links wilde, zonder op het allerlaatste moment een levensgevaarlijke manoeuvre te maken waarbij hij het leven van onschuldige voorbijgangers en fietsers op het spel zette.’

Mijn zoon, verbijsterd: ‘Hij gaf richting aan?’

Mijn dochter: ‘Wat is dat voor een idioot?’

Mijn vrouw: ‘En hoe reageerden de omstanders?’

Ik: ‘Nou niet. Die bleven zich met hetzelfde chagrijn als altijd onverstoorbaar niet aan de verkeersregels houden. Fietsers die links van de weg reden en zebrapaden negeerden. Moeders met kinderwagens die zonder te kijken de straat op liepen. Verkeersdeelnemers die elkaar geen enkele inschikkelijkheid gunden. Voetgangers die door rode stoplichten liepen en boos keken naar automobilisten die zich door de massa probeerden te wringen.’

Ik ging verder, terwijl mijn kinderen stilletjes verdwenen naar hun kamer. Troostend legde mijn vrouw haar hand op mijn schouder. Ik vertelde over onze vriend A., een man die nog geen darmbacterie kwaad zou doen. Hij heeft vorige maand een grijzige mevrouw op een fiets voorrang gegeven op een plek waar dat feitelijk niet hoefde. Vriendelijk gebaarde hij dat hij de vrouw de ruimte gaf, maar in plaats van door te rijden kneep zij in haar remmen, waarna ze met haar vuist op het dak van mijn vriends auto begon te beuken. Zijn handgebaar vond ze een provocatie.

En dan de oeremotie van mijn vriend J., die onlangs op weg naar school met twee andere fietsvaders een automobilist uit z’n wagen heeft getrokken. Deze man was plotseling snoeihard opgetrokken, waarbij hij een moeder met een kind had afgesneden, om toch maar vooral sneller voor het stoplicht verderop te kunnen wachten.

‘Die man had angst in zijn ogen toen we hem klemzetten’, had J. verteld. ‘Het moment dat ik inzag dat het niet helemaal gezond was zoals we daar met z’n allen stonden. Het allerliefst had ik hem namelijk doodgemaakt, maar dat leek me met kinderen erbij toch geen goed voorbeeld.’

Na dit verhaal keek ik op naar mijn vrouw, maar ook die was inmiddels uit de kamer verdwenen. En zo bleef ik achter, alleen en vertwijfeld over vraag of de agressieve onbeschaafdheid in het verkeer ooit nog zal verdwijnen.