Ont-anonimisering

Kijk Magazine, november 2009, nummer 11

Op internet werd een roman op schandalige wijze afgekraakt, terwijl de recensent het boek aantoonbaar niet had gelezen. Daarnaast was mijn collega uitgescholden en beledigd. “Anoniem!” riep hij. “Die internetlafaard had niet eens het lef zijn echte naam erbij te zetten!” “Welkom bij de club”, zei ik, want iedere schrijver, wetenschapper, ijsjesmaker, glasblazer of wiedanookweleensindebelangstellingstaat wordt soms in de krochten van de WereldWijdeBeerput voor rotte vis uitgemaakt.

“Moeten we dat zomaar pikken?”, vroeg mijn collega ontzet. Tja. Toevallig deed een Amerikaanse rechtbank eind augustus een bijzondere uitspraak. Het blonde topmodel Liskula Cohen had er genoeg van voortdurend door een anonieme blogster te worden uitgescholden voor slet, hoer en wat niet al. De rechtbank dwong Google te onthullen wie er achter deze laffe toetsenbordheldin schuilging: iemand uit de kennissenkring van het model, die later nog een schadevergoeding van Google probeerde los te troggelen (de hoer).

In ons land heeft een arrest van de Hoge Raad al in 2005 bepaald dat bij zware anonieme beschuldigingen de persoonsgegevens mogen worden onthuld. Dat was nadat een Tilburgse postzegelhandelaar anoniem was beticht van oplichting bij een veiling. Deze man voelde zich in zijn eer aangetast, maar kon zich niet verdedigen. De Hoge Raad gaf hem hierin gelijk. Het was een stap richting de ont-anonimisering van internet.

Volgens een onderzoek uit 2007 bedreigt de stroom van pseudoniemen, avatarren en nicknames de geloofwaardigheid van het web. Zo citeerde The New Yorker in 2006 een zogenaamde professor die bijdragen leverde aan de internetencyclopedie Wikipedia onder de schuilnaam Essjay. Na speurwerk bleek het te gaan om een 24-jarige fantast zonder diploma’s.

Natuurlijk is het welbeschouwd onmogelijk om de miljoenen weblogs (schattingen gaan al uit van 80 miljoen) te monitoren op smadelijk gescheld, wetenschappelijke onzin en racistische propaganda. Toch hebben sites als Twitter en MySpace recentelijk maatregelen genomen om de echtheid van sommige gebruikers te verifiëren en voor anderen te garanderen.

Enkele deskundigen pleiten zelfs voor wetgeving om het internet te beschermen tegen anonieme bijdragen. Daar valt veel tegen te zeggen, want anonimiteit en het gebruik van pseudoniemen (naar het Oudgriekse woord pseudesthai, oftewel liegen) is een door de eeuwen heen gebruikt wapen tegen onderdrukkende regimes. Nu worden wij in onze westerse democratieën niet onderdrukt, dus de gewoonte om onszelf op internet te tooien met namen als T.Okkie, Baggerkonijn128 of TheRealFokSuk, is nogal aandoenlijk.

Een Israëlische universiteit deed in de jaren negentig onderzoek naar dit soort nicknames. Destijds verwees 24 procent van de pseudoniemen naar de echte naam van de gebruiker, 10 procent kwam van een dier, plant of voorwerp, 5 procent was een woordgrap, 5 procent verwees naar een bekendheid en slechts 2 procent had een seksuele of provocerende connotatie (ik doe de onwetenschappelijke gooi dat dit anderhalf decennium later een veel hoger percentage is).

“Maargoed, moeten we al dat gescheld zomaar pikken?”, vroeg mijn collega nogmaals. Ik dacht na en adviseerde hem de therapeutische film Jay and silent Bob strike back te huren, waarin twee langharige stoners erachter komen dat ook zij digitaal worden uitgescholden door anonieme hufters. Zij gaan op jacht naar de identiteit van hun belagers, bellen bij hen aan, vragen achteloos of degene die opendeed schuilgaat achter een bepaald pseudoniem, om na een bevestigend antwoord de betreffende persoon zonder aankondiging helemaal lens te trappen. Heerlijk lijkt me dat, en mijn collega ook. In films kunnen dat soort dingen nu eenmaal wel.