Dit stuk stond in Hard Gras nummer 11, juli 1997.
STERSPELERS, je haat ze of je haat ze. Mijn sterspelers heten Duoba Dieudonné Boureima, de Ouagadougouiaanse wonderpuber, en Finn Knullakinnen, de Scandinavische balmagiër. Mijn advocaat heeft me verboden in te gaan op wat het niet hoog genoeg te peilen kwaliteitsblad Voetbal Mondiaal leugenachtig insinueerde, als zou ik – ik bedoel: als zou Bandstad ’83 – Boureima en Knullakinnen onderhands een fors bedrag hebben betaald. Nonsens! Gelogen! Niet te bewijzen! En daarbij: wat is er oninteressanter dan geld?
Volgens VM zou ik die bedragen – in totaal zes ton, de natie maakt zich druk over zes ton! – gesluisd hebben via mijn Midden-Oosten-connectie. Dan denk ik: natuurlijk, en dat zullen jullie bij VM weten (wat verdient een journalist, vijfduizend netto? Begrijpelijk dat VM zich druk maakt over dat soort bedragen). Mocht, ik herhaal, mocht ik een speler zwart willen betalen, dan zou ik dat natuurlijk nooit via de Midden-Oostenlijn doen. Die is allang achterhaald. Wie er een beetje in thuis is (ik zie mijn advocaat met een angst-epilepsie wegkwijnen als hij hoort dat ik je dit allemaal vertel) weet dat de semi-legale Curaçao-route tegenwoordig veel handiger is voor transacties op het raakvlak van de ontduiking. Op Curaçao zijn vijfenveertigduizend postbedrijven, honderddertig bankinstellingen en twee onderzoeksrechercheurs der Rijksbelastingen, zeg maar de onomkoopbare snuffelaars naar financiële bedrijfsmalversaties (zet dat onomkoopbaar even tussen aanhalingstekens). Nee, geen eiland zo gewild als Curaçao, maar nogmaals: daar zul je mij dus niet op kunnen betrappen. Geld boeit niet.
En waar ik ook niet tegen kan: het oeverloze genijdas van de pers. Journalisten doen het altijd voorkomen alsof ze uitermate begaan zijn met wat iedereen koddig noemt ‘het spelletje’, maar geloof me, vertrouw een journalist nooit op zijn voetballiefde. Een journalist is een in brand staand beest dat door slechts één ding kan worden geblust: rel, ruzie en clubs die kapot gemaakt kunnen worden (alleen een envelop wil nog wel eens helpen om een verhaal een positievere klank te geven).
Jaap Blauwdam, mijn persvoorlichter – ik bedoel: de persvoorlichter van Bandstad ’83 – had laatst tegenover een verslaggever van de Prullegraaf een mooie vergelijking over voetballers, trainers, Voorzitters en journalisten: Heel voetbalminnend Aardbol loopt door een droge, dampende woestijn. Iedereen heeft dorst, iedereen is ongelukkig. Dan – je kunt het je eigenlijk bijna niet voorstellen – beginnen de voetballers te graven naar water. Als wilde honden wroeten ze in het zand, met een beetje techniek, een pietsie inzicht, een te verwaarlozen hoeveelheid doorzettingsvermogen. De trainers bezien het koddige gestumper van de voetballers. Gelukkig weten de trainers hoe het beter kan, hoe het rendement van de spelers die zoeken naar water kan worden verhoogd. Een wonder: de spelers vinden, bijgestaan door hun trainers, eindelijk een enorm vat helder, verfrissend, drinkbaar water. Iedereen is zo blij dat het vat onder het gedrang van de menigte watersupporters gekraakt dreigt te worden. Maar dan is daar de Voorzitter van de vereniging. Deze weet een dusdanig goede organisatie op te zetten dat iedereen zijn bekertje water krijgt en dat de voetballers & trainers hier meer dan redelijk voor worden betaald (uit de zak van de Voorzitter). Einde verhaal? Nee, want de journalisten hebben zich er nog niet in gemengd. Journalisten zijn ook belangrijk. Op het moment dat de spelers en trainers het water hebben opgegraven, op het moment dat de Voorzitter de verdeling heeft geregeld, beklimt de journalist het vat water, om zijn gulp open te knopen en ongegeneerd het water met zijn urine ondrinkbaar te maken. Dit, legde Blauwdam de Prullegraaf uit, dat is de bijdrage van de journalistiek aan het Nederlandse voetbalklimaat. Journalisten, je haat ze of je haat ze.
Nu is er weer die enorme rel tussen Boureima, Knullakinnen en Verbaasdonk. Het is de schuld van Verbaasdonk dat de ruzie zo is geëscaleerd, dat is mijn mening (die ik op verzoek van Blauwdam onder geen beding naar buiten mag brengen). Verbaasdonk was sowieso tegen de komst van Boureima, vanwege de allures die onze wonderpuber bij Beerschot ontwikkeld zou hebben. Hij heeft me voor Boureima gewaarschuwd, las ik gisteren in De Bandstadtenaar. Dat is flink gezegd van Verbaasdonk, maar hij vergeet te vermelden dat hij nul komma niets over mijn aankoopbeleid – ik bedoel het aankoopbeleid van Bandstad ’83 – heeft te zeggen, en dat ik hem nimmernooit raadpleeg over wat dan ook. Geen restauranthouder laat zijn kok hem vertellen hoe hij zijn bedrijf moet runnen, en zo is het in de voetballerij ook, al durft niemand van de zogenaamde grote clubs dat toe te geven. Ik ben bij mijn weten de enige die hardop durft te zeggen waar het op staat: dat het gezond is als één iemand bij een club de dienst uitmaakt. Als Verbaasdonk het beter weet, moet hij de helft van zijn spaargeld in een club steken. Ik leg er op toe, het voetbal, maar dat beseft niemand. En ik doe dus met mijn geld wat ik wil. Zo heb ik
Boureima gekocht vanwege een gentlemen’s agreement waar Verbaasdonk niets mee te maken had.
Leer dit van me: gentlemen’s agreements moet je absoluut nakomen, zolang je er voordeel van hebt. Dat is ingebakken in het begrip gentlemen’s agreement, wat in feite betekent: wij gaan elkaar naaien, maar nu nog niet. Ik was Van den Herik van Feyenoord nog iets schuldig (betamelijkheid verbiedt me te vertellen wat, misschien dat een paar Jamesons me losser maken) en hij vroeg me Boureima een paar weken op stage te nemen. Na het kinderachtige gezeur dat Van den Herik. had met Ajax om die Puertoricaanse ballenjongen, wilde hij Boureima low profile bij BS ’83 stallen, in de angst dat Ajax of PSV hem zou aftroeven. Prima, zei ik, geen probleem, zorgen we voor.
De minuut dat Boureima de velden van de Scheve Gracht opwandelde, heb ik zijn zaakwaarnemer bij mij op kantoor uitgenodigd. Niet dat het heel veel uitmaakt, maar je staat iets sterker als je zo’n man een heel klein beetje vriendelijk kunt stemmen (Blauwdam noemt het ‘onder druk zetten’). Ik kan niet uitleggen hoe we Boureima’s kamp beïnvloed hebben (maar het had te maken met een vrouwen een volgeschoten foto-rolletje). Feit is dat Boureima erg gecharmeerd was van mijn aanbieding. Ik vermoed dat de tijd rijp was om Feyenoord eens een loer te draaien. Toen het nieuws Van den Herik. via De Bandstadtenaar bereikte, heeft hij meen ik zijn eigen Nicole Edelenbos een enorme uitbrander gegeven, hoewel hij op de bondsvergadering tegenover mij niets van zijn onvrede over mijn schending liet blijken. Misschien is dat de ware gentlemen’s agreement: dat je innemend blijft als je elkaar weer tegenkomt, nadat je gruwelijk genaaid bent door de ander.
Iedereen vroeg zich af waarom een wondertalent als Boureima bij Bandstad ’83 terecht kwam, niemand die zich kon voorstellen dat zo’n… (en nu moet ik oppassen wat ik zeg) …dat zo’n jongen van Afrikaanse origine het in onze provinciestad gewoon heel erg naar zijn zin zou kunnen hebben. Er zijn hier enorm veel leuke blanke meisjes, de sfeer is prima en hij kan in zijn Mercedesje 450 Cabrio Sec fantastisch langs de terrassen scheuren om de blits te maken.
Maar goed, het geluk van een topspeler in onze stad duurde niet lang, inmiddels is het al weken ‘hommeles’ in Huize Bandstad ’83, als ik de kranten mag geloven. Wat de kranten goddank niet weten, is dat hommeles nog zwak is uitgedrukt. Er heerst hier een totale oorlog, een nucleaire aanval met scud-raketten, een invasie van Normandië. Nu moet ik Boureima meegeven dat hij in twee jaar tijd behoorlijk Nederlands heeft leren spreken. Het was dus echt niet slim van Verbaasdonk om uitgerekend onze topscorer van vorig seizoen (nummer zes van Nederland) in de plaatselijke krant een Surinamer te noemen, sterker nog, een ’typische Surinamer’. Van iedereen weet ik maar al te goed dat je zulke dingen nooit nooit nooit moet zeggen, en als je ze er per ongeluk toch een keer uitflapt, dan moet je ontkennen dat zoiets hebt gezegd; en staat op band dat je zulke dingen hebt gezegd, dan moet je toch ontkennen dat je ze hebt gezegd, tenminste, dat je ze wel hebt gezegd, maar in een andere context dan je ze op band hebt gezegd. Geen uitspraak zo onverstandig of je praat je er onderuit – dat is mijn bevinding. Ik had Verbaasdonk zelfs nog expliciet gewaarschuwd voor vervelende uitlatingen over dat soort mensen, maar hij wilde niet luisteren, oh nee.
Wat mijn beweegreden ook alweer waren om Verbaasdonk aan te nemen, kan ik me nu met alle wil niet meer herinneren. Ik geloof dat hij in de Eerste Divisie tweede was geworden, na in het begin van het seizoen nog twaalfde te hebben gestaan, of zoiets. In ieder geval heeft Verbaasdonk me thans in een erg vervelend parket gebracht. Ik zou denken dat na deze nare geschiedenis Verbaasdonk een beetje zou inbinden, maar zulke subtiliteiten ontgaan trainers vaak. Hij maakt nog steeds moeilijkheden als ik hem puur vriendschappelijk aanwijzingen geef over een mogelijke opstelling of een mogelijke strafsanctie voor spelers die naar de pers hebben gelekt hoe ‘middeleeuws’ het hier aan toe zou gaan. Verbaasdonk zegt: ‘Van Leeuwen, ik bepaal het trainingsbeleid, jij doet alle andere zaken’. Dan denk ik: zolang ik jouw salaris betaal – en dat is toch echt een beetje meer dan in je contract staat (praat ik wellicht mijn mond voorbij) – zolang ik jouw gezin onderhoud en je bijslaap en je mooie auto, Verbaasdonk, zo lang mag ik meepraten over opstellingen.
Het mooie aan trainers is overigens dat ze geen poot hebben om op te staan. Zo liep er vorig jaar hier een hulptrainer rond en die gáf me toch zijn bek altijd maar een douw. Zelden zo veel onkunde gecompenseerd gezien door zo veel spatjes, Nu had deze knul een eigen willetje, wat me redelijk de strot uit begon te komen. Hoogtepunt van zijn brutaliteit was dat hij halverwege het seizoen mijn jongen op de bank zette bij het Tweede. Goed, ik begrijp dat de zoon van de Voorzitter niet op aandringen van de Voorzitter in het Eerste komt (al heeft hij er – daar ben ik nog steeds van overtuigd – de capaciteiten voor). Mijn jongen voetbalt dus in het Tweede, ook leuk. Uit tegen Ajax 2 had hij vorig seizoen een briljante voorzet gegeven en tegen Sparta 2 scoorde hij zelfs (een afgekeurd doelpunt, maar dat kwam omdat de grensrechter door de tegenpartij was omgekocht). Ik bedoel: wat maakt zo’n Tweede Elftal nu uit? Mijn hulptrainer dacht daar anders over, en begon me in mijn werkkamer omstandig uit te leggen dat het voor de continuïteit van kwaliteit blablabla belangrijk was dat blablabla mijn jongen op bank moest.
‘Ik begrijp het,’ zei ik vriendelijk. ‘Je hebt volkomen gelijk. Sorry dat ik geprobeerd heb mijn jongen te laten spelen. Dat zal vadertrots zijn, het spijt me.’
‘Nee, dat hoeft niet,’ antwoordde de hulptrainer gevat, waarna hij opgelucht mijn kamer wilde verlaten.
‘Eh, o ja,’ roep ik hem terug. ‘Dat moest ik je nog vertellen. Ik ben zo dom geweest in een interview met De Bandstadtenaar te vertellen over jouw cocaïneverslaving. Dat was natuurlijk erg stom en ik heb een enorme druk op de journalist gelegd om die passage te schrappen, maar hij beweerde: gezegd is gezegd. Het spijt me dus vreselijk, maar zo komt het wel in de krant…’
Even stond de hulptrainer me uitdrukkingsloos aan te staren. Hij stamelde: ‘Allemachtig, heb je dat verteld?’
Hulpeloos haalde ik mijn schouders op.
‘Het flapte eruit…’ zei ik.
Ik geloof dat ik getuige was van een hartaanval.
‘Als ik nu eens,’ begon ik voorzichtig, ‘die journalist nog eens bel en er een bescheiden geldbedrag tegenover stel wanneer hij die vervelende informatie over jouw verslaving niet afdrukt. Ik beloof niets, maar het zou kunnen helpen. Ik bedoel: als het financieel niet te gek wordt.’
‘Daar zou ik gered door zijn!’ riep de hulptrainer te gretig, en zonder dat ik daarom vroeg, opperde hij: ‘Dan stel ik donderdagavond zeker uw zoon op, en alle avonden van het seizoen.’
‘Ik zal kijken wat ik kan doen,’ besloot ik het gesprek.
Toen de hulptrainer weg was, heb ik mijn secretaresse zijn ontslagbrief laten typen (terwijl ik mijn mannetje bij De Bandstadtenaar belde). Trainers, je haat ze of je haat ze.
De centrale vraag is: wat moet ik met de oorlog in mijn club? Dat wil ik weten. Wiens kant kies ik? Steun ik mijn Ouagadougouiaanse wonderpuber en mijn Scandinavische balmagiër (wiens zaakwaarnemer de oorlog aangrijpt om er een persoonlijk slaatje uit te slaan), of sta ik aan de kant van Verbaasdonk? De gevechtshandelingen zijn de afgelopen week in hevigheid toegenomen, waarnaar vooral de pers weer met een niet aflatende gretigheid informeerde. Strikt genomen heeft Verbaasdonk natuurlijk gelijk, hij heeft Boureima met zijn onschuldige uitspraak een beetje proberen op te fokken voor de laatste wedstrijden. Bandstad ’83 zit in degradatiestrijd, dus we moeten goed presteren. Een intens luie sterspeler zal dan echt geen verandering brengen. Ik bedoel: ik betaal twee jongens samen meer dan de overige vijftien spelers, en nog gaan we terug naar de Eerste Divisie.
Daarnaast vind ik het persoonlijk onverteerbaar dat een voetballer zich in de pers negatief uitlaat over zijn club. Dat is iets wat ik mijn kroost vroeger met ferme hand heb bijgebracht: als er niemand bij is, mogen jullie je lieve vader uitschelden voor alle goors dat je maar kunt bedenken, als we in gezelschap zijn is het echter verboden me tegen te spreken en verplicht om alles uit te voeren wat ik jullie opdraag en te lachen om alles wat ik zeg. Noem me ouderwets, maar die houding verwacht ik van mijn spelers ook, zeker als daar zulke salarissen tegenover staan.
De supporters? Je maakt je zorgen over de supporters? Natuurlijk roeren de supporters zich. Wat er ook gebeurt, de supporters zullen altijd verongelijkt schreeuwen. Geen groep die zo gedijt bij slechte prestaties als de schare aanhangers van een voetbalclub.
Natuurlijk zullen de spelers morren als ik Boureima verkoop aan een andere club, zoals ze net zo hard blaten wanneer ik Verbaasdonk de laan uit stuur. De supporters maken altijd geluid, dat is hun bestaansrecht. Ik geloof niet dat er in Nederland Voorzitters zijn die zich iets van het gehuil op de tribune aantrekken, al zullen ze de pers uiteraard altijd vertellen dat ze de mening van hun publiek zeer respecteren. Nonsens! Gelogen! Voor de supporters geldt maar één regel: seizoenskaart kopen, juichen bij een doelpunt, joelen bij de terugspeelbal van de tegenpartij, en verder de mond houden. Supporters, je vindt ze aandoenlijk of je vindt ze aandoenlijk. In het conflict binnen BS ’83 zijn ze van nul en geen belang.
En aan Blauwdam heb ik ook niet veel. Het enige dat hij me voortdurend opdraagt, is geen boude uitspraken te doen en me afzijdig te houden. Hij snapt niet dat er iets is waartoe ik genetisch niet in staat ben: me afzijdig houden.
Wat moet ik bijvoorbeeld doen met zo iemand als Van den Herik, die me vanmorgen belde voor een wat hij noemde perfecte deal? Hij had gehoord van de probleempjes bij Bandstad ’83 en hij wist de oplossing: hij zou Duoba, mijn Duoba, van me overnemen zonder dat ik daar heel veel verlies op zou maken. In ruil mocht ik het-maakt-niet-uit-welke Feyenoorder kiezen ter compensatie (op Van Gastel en Van Bronckhorst na, aldus Van den Herik leep). Voorzitters van andere clubs, je haat ze.
Beleefd heb ik gezegd dat Van den Heriks aanbod volledig uit de lucht kwam vallen, want dat Duoba Dieudonné Boureima en Verbaasdonk het toevallig die ochtend helemaal hadden bijgelegd. Ik zei Van den Herik dat mijn mannen lachend op het veld stonden te trainen.
‘Echt waar?’ vroeg Van den Herik, ook lachend. ‘Dat is vreemd zeg. Ik heb Duoba hier in mijn kantoor zitten. Duoba, roep eens even gedag naar je baas!’
In de verte hoorde ik een vaag gekrijs.
Toegegeven: het was geen prettig moment. Een natuurlijke reactie zou zijn geweest om Duoba na zo’n belediging stante pede te ontslaan, maar dat zou precies zijn wat Van den Herik wil, en dat gun ik hem niet.
Je wilt weten wat ik ga beslissen. Volgens de wetten van de voetballogica is het eigenlijk heel simpel: in principe wint in een oorlogsconflict de sterspeler het altijd van de trainer, tenzij we spreken over mijn vriend Johan Cruijff (die zelf altijd de grootste sterspeler bleef) of mijn vriend Louis van Gaal (die met middelmatige spelers het collectief de sterspeler maakte). In alle andere gevallen winnen de spelers het gevecht. Zelfs mijn vriend Willem moest zich hierbij neerleggen, toen hij door Van den Herik. bij
Feyenoord werd weggestuurd naar Saoedi-Arabië (ik heb nog geprobeerd hem naar BS te halen).
Ik zal je eerlijk vertellen dat ik zelf ook nog niet weet hoe ik de schermutselingen bij BS ga oplossen. Het gaat er in deze situaties om dat je keihard moet zijn, en dan bedoel ik niet keihard om het keihard zijn, maar om het effect dat het teweeg brengt. Alles is effectbejag. Bij alle acties die je onderneemt, moet je de reactie van je tegenstanders incalculeren en proberen voor te zijn. Wat ik heb geleerd, is dat je het in het leven – ik bedoel: bij Bandstad ’83 – alleen redt als je ervan uitgaat dat iedereen je vijand is en dat iedereen je haat.
Het gaat mij niet om het spelletje, het gaat mij zeker niet om geld, macht of aanzien, maar waar het me dan wel om gaat, mag jij me vertellen. Ik vraag je niet wat ik moet doen met de oorlog binnen mijn club, dat is mijn terrein; ik vraag je me te vertellen waar het mij om te doen is. Ik. betaal je anders enorm veel geld om dat te weten.
Subtitel: Wie houdt ze tegen?
Nummer: 11
Maand/Jaar: Juli 1997
ISBN: 9025424031
Uitgever: L.J. Veen
Druk: 1ste
Redactie:
Vormgeving: Betty’s Art Work
Afmetingen: 23 x 16,5 x 1 cm
Type: Paperback
Pagina’s: 136
Pagina’s Ronald Giphart: 71 – 78
Type: Paperback
Inhoud:
Ronald Giphart – Utrecht. Verkocht onlangs filmrechten Ik ook van jou. Is benieuwd naar vrouwelijke hoofdrol. Kim van Kooten? Romance? Vindt Ronald eindelijk geluk?