Phone-in

De Volkskrant, 25 augustus 2011

Heerlijk, meningen van ‘gewone mensen thuis’. In de middaguren hebben zowel Radio 1 als concurrent BNR programma’s waar mensen kunnen inbellen om hun opvatting te geven over actuele stellingen. Het zijn onnavolgbare mediawetten die voorschrijven dat onze beide nieuwszenders op hetzelfde tijdstip dezelfde praatprogramma’s moeten uitzenden.

En zo kunnen we op het ene kanaal horen wat een woedende verongelijkte burger vindt van waterschapsbelasting en een frequentie verder windt een andere woedende verongelijkte burger zich op over de verbreding van de A12. De toestand in Noord-Afrika, de voedselindustrie, de aanpak van fijnstof, mannen die seks hebben met weekdieren: er is geen onderwerp waar luisteraars niet bezeten beginnen in te bellen om luidkeels hun mening te verkondigen.

Toch beluister ik deze rubrieken altijd met een grote dosis wantrouwen. Ooit, lang geleden, werd de ether nog niet geplaagd door deze Mars der Meningen. Eind jaren tachtig had het radioprogramma Veronica Nieuwslijn een klein rubriekje genaamd The Phone-In, waar mensen thuis op een antwoordapparaat mochten inspreken hoe ze over bepaalde kwesties dachten. Aan het eind van de uitzending werden de meest uitgesproken meningen in een kort blokje achter elkaar gemonteerd.

Ik kan me dit nog herinneren, omdat ik wel eens in dit onderdeel van het programma voorkwam. Mijn stem was soms te horen in het blokje Gesundenes Volksempfinden. Sterker nog: regelmatig heb ik mijn mening gegeven over verscheidene vraagstukken. Dat was niet omdat ik daadwerkelijk een mening had over een bepaald onderwerp, maar omdat ik studiegenoot was van Maarten van Dijk, inmiddels directeur televisieprogrammering bij BNN, die destijds stage liep bij Nieuwslijn.

Soms gebeurde het dat een bepaald onderwerp te weinig inbellers uitlokte, of dat er alleen voor- of tegenstanders reageerden. In dat geval belde Maarten mijn studentenhuis en schakelde hij ons door met het antwoordapparaat, zodat wij een berichtje konden inspreken. Van te voren zei hij er dan bij hoe we geacht werden te reageren. Ik herinner me niet meer welke kwesties ik door het geven van mijn mening een bepalende duw heb gegeven, behalve één. De hilarisch onzinnige stelling die de Phone-In in die aflevering de luisteraars voorlegde, luidde zoiets als: ‘Het is een goede zaak voor de eenheid in Europa dat het Eurovisie Songfestival wordt georganiseerd.’

Dit was, meen ik, in de tijd dat het Songfestival nog niet was gekaapt door die stoet Karpatische wingewesten met al die koddige bandjes die hun homoseksuele innuendo over het podium walmen. In Nederland was de aandacht voor het songfestival echter tanende, er gingen stemmen op om het feestje maar helemaal af te schaffen.

Tijdens de uitzending belde Maarten, die The Phone-In moest monteren, in halve paniek op. Er waren bijna geen inbellers die iets over deze belangwekkende kwestie wilde zeggen en de luisteraars die belden vonden het prima als het feestje voor eeuwig zou verdwijnen. Of ik even een pro-Songfestival-boodschap kon inspreken, als tegenwicht voor alle negatieve reactie. En zo hebben mijn huisgenoot Bert en ik schuimbekkend van enthousiasme beweerd dat het Songfestival voor de saamhorigheid in ons werelddeel onontbeerlijk was, cris de coeur die een half uur later doodleuk de ether haalden. Sindsdien wantrouw ik alle radio-meningen van gewone mensen thuis.