Pistolen

de Volkskrant, 14 april 2011

Zaterdagmorgen, een uur of elf. Ik zat met het Volkskrant Magazine op de bank, toen er plotseling een jongen voor me stond met een pistool op mij gericht. Verbeten hield hij zijn wapen vast en dreigend keek hij me aan. Van schrik stak ik mijn handen omhoog.

‘Niet schieten! Niet schieten’, riep ik.

‘Piew! Piew!’ riep het jongetje, waarop ik achterover op de bank viel, dodelijk geraakt, mijn handen bij de wond. Ik kermde, het jongetje schaterde. Lachen, papa was geraakt. Voor de zekerheid haalde hij het trekkertje nog een paar keer over.

Vijf minuten later was mijn zoon het pistool van zijn oudere broer alweer vergeten. Ik pakte het zilverkleurige ding en liet het cirkelen om mijn wijsvinger. Een machtig gevoel uit mijn kindertijd stroomde door mijn arm. In een vloeiende beweging greep ik de kolf vast en richtte ik mijn blaffer op de stranger die net de saloondeuren had opgegooid. Looking for trouble, gringo? Als ik in mijn leven ooit aan voorwerpen gehecht ben geweest dan waren het mijn pistolen. Ik was een jaar of 10 en met vriendjes speelde ik cowboytje in onze buurt. Mijn wapens waren een verlengstuk van mezelf, ik bewaarde ze naast mijn bed en nam ze mee naar school.

Wij, brotherhood of boys, hadden twee type guns: de pistolen waar het kruit in een rode dunne reep papier zat en de revolvers waar de knallen kwamen uit rode plastic ringen met kleine patronen. Van de laatste soort had ik meerdere exemplaren. Altijd controleerde we na een shootout de ringen op ongeknalde kruitkuipjes, want het was zonde om kostbare munitie weg te gooien.

Meerdere keren per week gingen we naar het winkelcentrum in onze nieuwbouwwijk om verse ringen te halen. Sommige jongens waren onbezonnen en verknalde in snel tempo als Libische opstandelingen hun hele voorraad, andere jongens deden voorzichtig en legde op hun kamer reserves aan voor als het ooit oorlog zou worden.

Mijn oudste zoon heeft zich nooit zo voor revolvers geïnteresseerd en dat heb ik hem ook niet opgedrongen. Mijn dochter heeft het schaarse wapentuig van mijn oudste nooit een blik gegund, maar in mijn jongste van 4 herken ik de pistoolverliefdheid van mezelf. regelmatig loopt hij met zijn zilverkleurige nietknaller parmantig door het huis.

Afgelopen zaterdagochtend stond in het magazine een vertederende fotoreportage van Ivo van der Bent over jongens en meisjes met pistolen, uzi’s en kalasjnikovs. Geen kindsoldaten uit verre streken, maar Hollandse welvaartssoldaatjes. Omdat deze reportage een spervuur aan herinneringen triggerde aan mijn eigen wapentuig, besloot ik naar mijn werkkamer te gaan om een column te schrijven over deze onschuldige foto’s en het hoofdartikel van het wetenschappelijke blad KIJK van deze maand, over de wapenverslaving in Amerika. Terwijl ik hiermee bezig was, kwam mijn jongste mijn kamer weer binnen. ‘Handen omhoog!’ riep hij. Direct haalde ik mijn vingers van het toetsenbord.

‘Waarom?’ vroeg ik geschrokken.

‘Ik schiet jou dood’, piepte hij vervaarlijk.

‘Nee, niet doen!’ riep ik.

Hij deed het toch. Kermend gleed ik van mijn bureaustoel op de grond om voor zijn voeten te storten. Wederom schaterde hij het uit.

‘Mama, ik heb papa doodgeschoten’ riep hij naar mijn vrouw, die bewonderend terugriep: ‘Goed zo!’

Afgelopen zaterdagmiddag, een uur of een.