Poëzak

Utrechts Nieuwsblad, 16 maart 1994

‘Wat zie jij er ingeteerd en afgetrokken uit’, hoorde ik de afgelopen anderhalve week geregeld, als ik met pruimen onder mijn ogen droevig voor me uit aan het kijken was, en dan mompelde ik: ‘Ja, ik zit in de jury van de CJP Poëziewedstrijd’. Duizendveertig cris de coeur van scholieren en studenten heb ik in korte tijd moeten doorploeteren, wie kan dat zeggen in dit land? Ik heb niet vaak medelijden met mezelf, maar vorige week heb ik me toch echt bezorgd afgevraagd: hoeveel poëzie kan een mens eigenlijk verdragen?

Het enige dat me al die dagen op de been hield, was de belofte van de Utrechtse dichteres Titi Zaadnoordijk in deze krant, dat zij tijdens het voorlezen van haar gedichten op de Nacht van de Poëzie misschien wel ‘uit de kleren zou gaan’. Kijk, dat zijn nu dingen waarvoor ik dan weer wel interesse op kan brengen, voor ‘poëzie om naar te kijken’. Al om acht uur zag ik een beslobbertruide Titi zitten in de artiestenfoyer. Teleurgesteld vroeg ik of dit nu haar outfit van de avond was, maar Titi zei opbeurend dat ze zich nog moest verkleden.

Natuurlijk wilde ik meteen weten wat ze dan uit zou trekken, waarop ze veelbelovend antwoordde dat ze in ieder geval lippenstift op zou doen.

Ik ga bijna ieder jaar naar de Nacht van de Poëzie, en net als voorgaande jaren vroeg ik me nu weer af wat poëzie toch in godsnaam te maken heeft met glimlachen. Het is er stervensdruk, iedereen dringt voor bij de buffetten, iedereen loopt bij de verkoopkraampjes iedereen voor de voeten, nergens is een zitplaats te vinden, iedereen stinkt naar parfum en after shave, en toch loopt vrijwel iedereen rond met een gelukzalige grijns die uitstraalt: ‘Kijk mij hier eens even van poëzie houden’.

‘Nacht van de Poëzak’ zou een betere naam zijn voor het festival want het gaat er echt niet om mooie gedichten, maar om wat er allemaal meer te doen is: de entr’acte, het flaneren in de gangen en de lekkere drankjes en hapjes (alles vers). En het liefst zouden de verzamelde uitgevers en boekenverkopers in hun standjes ook hamburgers aanbieden, in plaats van hun zorgvuldig gemaakte bundeltjes, want misschien dat ze dan nog iets zouden verkopen.

Zo heb ik een uurtje achter de stand van uitgeverij Kwadraat mogen zitten, terwijl duizenden kwebbelende bijna-middelbare dames en poëzie-correcte leraren geschiedenis voorbijschuifelden, die het hele aanbod bevingerden en bekwijlden,’ zonder ook maar een boekje te kopen.

Maar goed, dit jaar werden dit soort ergernissen overschaduwd door gedachten aan Titi. Ik geloof niet dat er iemand is geweest aan wie ik niet gevraagd heb: ‘Denk jij dat Titi zich echt op het podium zal uitkleden?’ Ik heb het eigenlijk al een paar jaar geleden afgeleerd om daadwerkelijk in de Grote Zaal naar de dichters te gaan kijken.

Maar om half twee ’s nachts begaf ik mij dan toch naar de grote tempel in afwachting van Titi. Zoals altijd bleek dat hoe heviger je een verlangen voelt, hoe moeilijker het is te vervullen. Goed, ik moet toegeven dat bij het allerlaatste gedicht Titi inderdaad haar groenlederen feestjurkje uittrok om in een bordeauxrode bodystocking heel poëtisch een orgasme te faken, maar een echte choquerende striptease moet natuurlijk verder gaan. En dat was jammer genoeg niet zo. Daar komt bij dat datzelfde orgasme een half uur later veel overtuigender ten gehore werd gebracht door de klankdichter Jaap Blonk, maar dat heb ik niet meer bewust meegemaakt, want ik had toen eindelijk mijn poëzie-tax bereikt en antwoord gekregen op de vraag hoeveel poëzie een’ mens eigenlijk kan verdragen.