Prettige vakantie

Pauze magazine, Nr 9, zomer 2001

Klopklop, wat is dat? Dat is de vakantie die voor de deur staat. Zes weken lang geen school, geen verplichtingen, geen richting in je leven (tenzij je natuurlijk een hertentamen hebt en je de hele zomer moet blokken). De meesten van jullie zullen, al dan niet met ouders, naar de zon trekken, gaan klimmen, kanoën, abseilen, kerken bezoeken in verlaten Franse dorpjes, gaan stappen in uitpuilende Mediterrane discostallen, of jullie overgeven aan andere vormen van wurgend vakantieplezier. Ik hou niet van vakantie, en ik hou helemaal niet van toeristische vakantieoorden.

De laatste keer dat ik echt in zo’n plek was, is alweer jaren geleden. Argwanend, geërgerd en verveeld zat ik met een toenmalige vriendin op een terras in het centrum van Albufeira, terwijl mijn huid masturbeerde met het zonlicht. Albufeira ligt in de Portugese provincie Algarve, en is tijdens de maanden september tot mei één groot geriatrisch instituut voor dementerende bejaarden. Kenmerk van bejaarden is dat zij bijna allen achteruitstrevend conservatieve Telegraaf-lezers zijn, die niets anders eten en drinken dan ze in Nederland gewend zijn. Er waren dus in Albufeira tientallen Nederlandse cafés en restauranten, die op borden aankondigden dat de pannenkoeken in Nederlandse boter waren gebakken, dat de koffie uit Nederland kwam en dat er uiteraard ook ‘frikadellen speciaal’ werden verkocht. Er was nabij Albufeira zelfs een Makro, zagen wij toen we een auto hadden gehuurd om het zonnige vakantieconcentratiekamp te ontvluchten. Dat de bejaarden in ons hotel het maar onzin vonden om met een vrolijke Twingo de omgeving te verkennen, bleek toen het een keertje een bewolkte dag was en de duizend roodverbrande overwinteraars de wanhoop nabij toen maar in trainingspak rond het zwembad gingen liggen (op handdoeken die ze al in alle vroegte op de ligstoelen hadden gelegd).

Maar goed, het was dus op een zaterdagochtend dat mijn toenmalige vriendin en ik op zo’n Nederlands terras (er hingen nog posters voor de voetbalwedstrijd Tsjechië-Nederland, live! Via satelliet!) tussen de bejaarden aan de appel- en spekpannenkoek zaten. Op ons tafeltje lag, naast de fles Schenkstroop (een typisch Portugees product), Nederlands hoop in bange dagen: de Telegraaf. Mijn oog viel op het openingsartikel. ‘Shit, W.F. Hermans is overleden,’ zei ik tegen mijn vriendin. Even waren we stil, en jammer genoeg maakte ik niet de grap die de schrijver Rob van Erkelens maakte tegen een journalist van NRC Handelsblad, toen hem gevraagd werd naar een eerste reactie op dit droevige nieuws: ‘Gelukkig heb ik een alibi!’ Wel had ik een weddenschap verloren, want in mijn vriendenclub had ik ingezet op de volgorde Reve, Hermans, Mulisch.

Blijkbaar had mijn uitroep van ontzetting nogal wat teweeg gebracht op het Nederlandse terras, want een opa kwam naar me toe om me bezorgd te vragen wie er was overleden. Hij had ‘de hele krant gelezen’, maar blijkbaar was het hem even ontschoten. ‘W.F. Hermans is dood: antwoordde ik, als toenaderingspoging, zodat mijn toenmalige vriendin en ik eindelijk eens een brug konden slaan tussen huidige en oudere generaties. De man keek mij echter uitdrukkingsloos aan. Omdat ik vermoedde dat hij op zijn leeftijd al een beetje doof werd, zei ik iets harder: ‘W.F. Hermans…’ en toen dat geen effect sorteerde: ‘Een van de grootste schrijvers van Nederland…’ De man haalde zijn schouders op en terwijl hij waarschijnlijk dacht waar die jongelui van tegenwoordig zich toch druk om maken, vroeg ik me af: waarom Hermans en waarom niet een van hen? Prettige vakantie.

Ronald Giphart