Provincietaal

de Volkskrant, 2 maart 2011

Zeg eens even eerlijk… Hoeveel provinciale statenleden heeft uw provincie? Wie vormen er in uw provincie de gedeputeerde staten? Weet u het verschil tussen de provinciale- en de gedeputeerde staten? Kent u provinciale politici? Kent u de lijsttrekker van de partij waarop u wil gaan stemmen? Hoeveel ambtenaren heeft uw provincie in dienst?

Ik zal maar bekennen dat ik tot voor vanmorgen op vier van de vijf vragen het antwoord niet wist. Tijd voor een vlammend oratio ten faveure van de provincie! In het hier onderstaande pleidooi heb ik louter gebruikgemaakt van termen die afkomstig zijn uit de ‘Notulen van het verhandelde in de vergadering van Provinciale Staren van Utrecht, gehouden op 13 december 2010’. Uit bewondering, maar ook om te laten zien hoe wervelend de provinciale politiek kan zijn. Leest u even mee?

‘Stelling: gegeven de invulling van de transformatie en de gespannen verhouding tussen rijk en provincie, is het wellicht aan te bevelen om – in lijn met de gestelde ontwikkelingsvisie – een driedimensionale uitvoering van de structuurvisie te bepalen die een langere looptijd heeft dan 2018 en die uitgaat van een nul-plusvariant zoals de Provinciale Staten die in het convenant met de rijksoverheid en de VNG hebben afgesproken, wat hopelijk zal leiden tot een overkoepelend plan waarover de Staten straks middels een sterstuk besluiten zullen nemen, een moratorium dat nodig is om – bij bestendiging van een fatsoenlijk voorzieningenniveau en in het kader van verevening of stimulering – schuifruimte te hebben, want per saldo zouden de complexe inpassingsproblemen van het door de gedeputeerde geleverde maatwerk qua flexibiliteit aan provinciezijde, kunnen betekenen dat de continuïteit van het eigenlijke beleid – wanneer je het dictaat van de diversiteitsopgave serieus neemt – niet gewaarborgd kan worden, en derhalve op gespannen voet zal staan met de discussies in het kader van de rechtszekerheid, waardoor het voorgestelde streekplan beleidsneutraal omgezet kan worden naar de eerder genoemde structuurvisie, zodat gemeenten – om te komen tot een slagvaardiger en efficiënter bestuur – langjarig op een hoog strategisch niveau in het beleid actuele verordeningen en de bijbehorende partiële herziening van de provinciale ruimtelijke verordening in – formeel gesproken – een objectgebonden startnotitie kunnen bepalen naar ratio van aanvaardbare verhoudingen, waarbij we naar rijkszijde de regionale diversificatie als uitgangspunt mogen nemen, temeer omdat in het memo van de gedeputeerde terecht wordt geconstateerd dat de provincie voornemens is – ondanks de sterke afhankelijkheid van de financiële navelstreng die wij het Provinciefonds noemen – de verantwoordelijkheid bij wijze van lagenbenadering te nemen over een fundamentele herijking van taken en bevoegdheden van de overheden, geheel in lijn met de ambities om te komen tot een opschaling die primair uitgaat van minder bestuurlijke drukte en een vorm van burgerparticipatie die gemeenten met een actief kernenbeleid in allerlei constructies die niet democratisch gelegitimeerd zijn zullen uitdagen te komen tot een aangepast Provinciaal Profiel dat – voor alle duidelijkheid – meer dan vroeger zal uitgaan van een logische interne samenhang en een ordentelijke verbouwing van het Huis van Thorbecke, zodat we in deze beleidsoriënterende notitie niet anders kunnen dan te concluderen dat het uitermate belangrijk is dat we de burgers meer dan voorheen zullen moeten betrekken bij het proces van provinciale besluitvorming.

Godallemachtig, zo moeilijk is dat toch niet?’