Rails 20-03 03 maart ronald giphart drol column

Rails 2003 03 Drol

Foto’s: Lenny Oosterwijk

Een tijd terug schreef ik op deze plaats over de specifieke opdracht die Rails me heeft meegegeven: de mens achter de schrijver. Of in het geval van deze column: de mensjes achter de schrijver. Die mensjes zijn een dochter (3) en een zoon (5). Terwijl ik dit schrijf zit mijn zoon te tekenen aan tafel. Het is bijna voorjaar, maar dat weerhoudt hem er niet van om een stoomboot te tekenen met twee sinterklazen, vijf bontgekleurde pieten en heel veel cadeautjes. Mijn dochter zit voor me, haar rug bloot, haar hoofd in haar schoot. Ze kijkt me met een rooie kop strak aan. Geweldig hoe kinderen zonder schaamte en rustig in het bijzijn van anderen kunnen poepen (ik kan alleen mijn sluitspieren ontspannen als blauwhelmen van de Verenigde Naties met afweergeschut en mortieren een safe area om mijn toilet hebben gelegd). Mijn dochtertje perst en kreunt, maar blijft me strak aankijken. Dan hoor ik een beetje een traag, vettig geluid op het plastic van haar po, waarna mijn dochtertje zich direct vrolijk opricht.

‘Goed poep,’ zegt ze verheugd. ‘Ja,’ vraag ik, ‘heb je goed gepoept?’ ‘Goed poep.’ ‘Mooi.’

Ja, wij hebben haar en haar broer geleerd dat poep ‘poep’ heet. Dat was nog een behoorlijk discussiepunt in ons jonge gezin. Mijn ouders waren namelijk ‘druk’-zeggers, en dus ben ik dat tot ver in mijn puberteit ook geweest. Wij poepten niet, wij drukten (toen ik eenmaal studeerde ben ik ongemerkt overgestapt op het eloquentere ontlasten en toiletteren, en nog later op kakken, bouten, beren en wat voor studentikozere benamingen er meer waren te bedenken). Bij de familie van mijn echtvriendin werd er niet gedrukt, maar gewoon ordinair gepoept. Toen onze kinderen begonnen te praten borrelde derhalve op een gegeven moment de vraag: gaan we drukken of poepen in dit huis (de andere werkwoorden leken mij niet gepast voor een kind, want het zou misschien wel grappig klinken, maar ook een beetje zielig als een ventje van drie met zijn po in zijn hand zou aankondigen: ‘mamma, ik ga even een bout naggelen’). Het grote poep/druk-debat was een variant op de genitaliëndiscussie. Neem bijvoorbeeld het membrum virile van mijn zoontje. Zelf sprak ik aanvankelijk gekscherend over zijn ‘knotsie’, maar dat vond mijn vriendin een behoorlijk lullige omschrijving. Nu vind ik ‘piel’ of ‘pieletje’ geen prettig woord, en echte koolzuurboeren als ‘pik’ en ‘lul’ zijn natuurlijk sowieso uitgesloten. Hetzelfde geldt voor ‘gaatje’ en ‘kut je’, die kunnen echt niet. ‘Voorbibs’ is een ultiem dom woord en ‘vagijntje’ klinkt te gezocht. Ook over het woord ‘plasser’ heb ik een veto uitgesproken, want tot de puberteit is dat inderdaad de enige functie, maar daarna komt er hopelijk nog eentje bij.

Na soebatten en discussiëren kwamen mijn vriendin en ik op het compromis ‘piemel’ en ‘spleetje’, waarbij we sterk hopen dat als ze eenmaal hun adolescentie hebben bereikt zij deze omschrijvingen in de ban doen.

Mijn zoon roept vanaf zijn tekentafel dat het begint te stinken in de huiskamer. ‘Dat is omdat je zusje heeft gepoept,’ zeg ik. ‘Gadverdamme,’ roept hij. ‘Iedereen poept,’ zeg ik verantwoord. ‘Poepen is heel normaal.’

Intussen begint het inderdaad enorm te walmen in de kamer. Dat er uit zo’n klein lijfje, zo’n stank kan komen.

Mijn zoon wil weten wat poep is, en dit is zo’n moment waarop ik hem als ouder helder probeer in te wijden in de fascinerende wereld der fecaliën. ‘Maar waaróm poepen we?’ vraagt hij ongeduldig. ‘Omdat…’ begin ik aarzelend, en even weet ik het antwoord zelf ook niet. ‘Poep is afval,’ zeg ik, alsof het heel logisch is.

‘Maar waarom éten we dan niet minder?’ Tja. Kom daar eens om bij de grote filosofen. Waarom poepen we?

Dan schiet mijn dochter plotseling overeind en als een mandrilaapje biedt ze me pardoes haar blote achterwerkje aan. Omdat ik een paar seconden lang niets onderneem (kijkend naar haar mini-mensenbillen), zegt ze dwingend: ‘Afvégen.’

O ja. Ik scheur een paar toiletvellen af, maak mijn dochters billen schoon, en vervolgens lopen we samen naar de wc. Mijn dochter tilt de po trots zelf. Mijn zoon verlaat nu zijn tekentafel en komt bij ons staan.

‘Hee, wat een mooie drol,’ zegt hij tegen zijn zusje, de blije opgewektheid van ons imiterend. Blijkbaar bang dat mijn zoon haar keuteltje af wil pakken en zelf in de pot wil laten vallen, roept ze agressief: ‘Van mij! Van mij!’ Vervolgens krijgen de mensjes achter de schrijver een fascinerende discussie over het bezitsrecht van een drol. Kom dáár eens om bij de grote filosofen.

Lees hier meer stukken van Giphart in de Rails.