Rainbow party

De Volkskrant, 9 februari 2012

Tijdens een verloren moment in een wachtruimte van een ziekenhuis raakte ik in gesprek met een jonge vrouw die zelf nog geen kinderen had. Ik vertelde dat mijn 12-jarige dochter de Cito-toetsen van deze week gelaten onderging en dat ze zich ook niet echt zorgen maakte.

‘Kinderen zijn wat dat betreft volwassener dan hun ouders’, zei ik. De vrouw knikte en vroeg met een kleine aarzeling of ze mij een persoonlijke vraag mocht stellen. Of ik er niet bang voor ben wat mijn kinderen van mij zullen denken als zij over een paar jaar de seksueel expliciete passages in mijn boeken ontdekken.

‘Het moet toch erg zijn zoiets van je vader te ontdekken?’, zei ze. Dat is zeker waar en daarom mogen mijn kinderen mijn boeken pas lezen vanaf hun 75ste, legde ik uit. ‘Ik denk dat ze tegen die tijd beseffen dat ook hun conceptie ooit seksueel vrij expliciet was.’

Vroeger vond ik dat een van de meeste gruwelijke gedachten: de wetenschap dat mijn ouders… minimaal twee keer… en dat mijn moeder dan opgewon… en mijn vader idiote gelui… ik wil er nog steeds niet aan denken (mijn zus en ik zijn via ongeslachtelijke voortplanting verwekt).

De vrouw in de wachtruimte vroeg – nu we het er toch over hadden – of ik me geen zorgen maakte over de toenemende verseksualisering van de jeugd. Jongeren zouden zich in toenemende mate overgeven aan uitspattingen en aberraties. Ik antwoordde dat uit de cijfers blijkt dat dit alleszins meevalt. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren in Nederland worden ontmaagd, schommelt al jarenlang stabiel rond de 16,7 jaar en de opvattingen van pubers over seksualiteit lijken de afgelopen jaren eerder preutser dan liberaler te worden.

‘En al die rainbow party’s dan?’, vroeg de vrouw. Rainbow party’s. Mij zei het niets. Met een iets zachtere stem vertelde de vrouw dat dit feestjes waren waar pubermeisjes hun lippen in verschillende kleuren stiften, om die vervolgens per fellationele toerbeurt te drukken op de benedenbuikse aanhangsels van jongens. Al doende zouden zij een bont kleurenpalet, gelijk een regenboog, op de penissen van hun vriendjes achterlaten.

Dit verhaal leek me een prototype van een broodje aap, maar de vrouw bezwoer me dat het fenomeen echt bestond, omdat zelfs Oprah Winfrey er ooit een show aan had gewijd.

‘Het moet toch erg zijn om zoiets over je eigen kinderen te horen?’, riep ze. Tja. Een kleine zoekopdracht op Google leerde me later die middag direct dat rainbow party’s inderdaad vallen onder de noemer urban legends. De mythe is inmiddels wel zo wijdverspreid dat uit onderzoek van The New York Times bleek dat de meeste Amerikaanse kinderen tussen 13 en 16 van het regenbogen had gehoord, terwijl er geen enkele aanleiding was te denken dat dit soort feestjes daadwerkelijk werden gehouden.

’s Avonds vroeg ik aan mijn zoon en dochter of zij wisten wat een regenboogfeest was. Ze kenden het begrip niet, maar wilden meteen weten wat het behelsde.

‘Gewoon,’ zei ik luchtig, ‘een spannend spelletje voor op een feestje.’

‘O, wij noemen dat flesjedraaien,’ zei mijn zoon.

‘Maar dat is echt iets voor kinderen,’ zei mijn dochter en met een vies gezicht voegde ze eraan toe: ‘Niet voor volwassenen.