Rijden of gereden worden

Het Parool, 22 juli 1995

Boekrecensie: Bert Wagendorp: De proloog, Veen ƒ 19,90

Ik vind het altijd mooi als een boek dat mij op voorhand niet aansprak (vanwege de titel, de schrijver, het omslag, het onderwerp of anderszins) mij vervolgens krachtig onderwerpt. De proloog, de debuutroman van Volkskrant-journalist Bert Wagendorp, is zo’n boek. De roman gaat over wielrennen, een tak van sport waarvoor ik mij wel degelijk interesseer, zolang er maar drie Nederlanders in de Top Tien van de Tour de France rijden en we ook de bolletjestrui bezitten. Het mag natuurlijk niet meespelen maar de slechte prestaties van de fietsende Nederlanders deed mij niet verlangen naar een boek als De proloog. Had ik het boek maar veel eerder gelezen! Want wat op de achterflap van de roman staat, is absoluut waar: wie De Proloog heeft gelezen ziet het peloton voortaan met andere ogen. Door Wagendorps boek ben ik de afgelopen dagen toch weer (sinds jaren) naar de televisieverslagen van de etappes gaan kijken, en verdomd: waar ik vorige week wielrenners nog zag als een stelletje aan hun eigen afbeuling verslaafde romantische Einzelgänger, kan ik ze nu zien als in ritmische fietsbewegingen handelende zakenmannen. Ik erken na De proloog onmiddellijk ‘dat wielrennen op het leven zelf lijkt’, zoals de hoofdpersoon van het boek het noemt. Die hoofdpersoon is een wielrenner van tegen de dertig, die als specialiteit het zogenaamde proloogrijden heeft (een proloog is een hele korte etappe van een kilometer of zes, die voorafgaat aan een grote ronde). Hij ligt op de vooravond van de proloog van de Tour de France met zijn ploegmaat Van Sprundel op zijn hotelkamer, terwijl hij verwoed probeert in slaap te vallen. Er staat veel op het spel, het winnen van de proloog van de Tour de France kan het hele seizoen van de hoofdpersoon goedmaken en daarbij is hij in de pers en door zijn ploegleider uitgeroepen tot absolute favoriet voor de winst.

Binnen het peloton en zijn team heeft de hoofdpersoon de bijnaam ‘Student’, omdat hij wel eens een boek leest en af en toe pleegt na te denken over de dingen van zijn leven. Dit nadenken doet hij het liefst ’s nachts. Zijn kamergenoot Van Sprundel, een harde werker van het type knecht, mag hem graag omdat hij geld in het laatje brengt, maar hij zal er niet om treuren als Student de ploeg zou verlaten: ‘Als je volgend jaar weg bent steek ik vijf kaarsen op van vreugde omdat ik dan eindelijk weer eens een nacht ongestoord zal kunnen doorslapen zonder gelul aan mijn kop.’

De proloog is een registratie van een maalnacht vol met dit ‘gelul. Bij vlagen virtuoos, ontluisterend en erg grappig gelul, moet ik er meteen bijzeggen. Student maakt zich zenuwachtig over de naderende koers, probeert krampachtig in slaap te vallen, waar doordat natuurlijk juist niet gebeurt. Student is scherp, gemeen en bovenal meedogenloos. Hij beschouwt zijn ploeggenoten, zijn ploegbaas, sportjournalisten, doping, vriendschap, rondemissen en wat er nog meer komt kijken in de fascinerende en vaak erg uitlachwekkende wereld van de wielersport. Natuurlijk gaan de beslommeringen van de Student over fietsen, maar daarnaast gaan ze ook over de dingen van het leven. Vaak poneert hij in al zijn cynisme en verveeldheid scherpe en steekhoudende wijsheden. Zoals er bundeltjes zijn met Oosterse filosofieën, Indiaanse spreuken en Ouagadougouiaanse gezegden, zo zou er uit De proloog gemakkelijk een bundeltje ‘wielerwijsheden gedestilleerd kunnen worden. Een paar voorbeelden: ‘Dat is het verschrikkelijke van winnen, opeens mag je niet meer verliezen.’ ‘Het is een ingewikkeld spel, maar als je de regels kent, is het een prachtig spel, smerig, maar prachtig.’ ‘Nu weet ik wat het leven is: een stal vol varkens die elkaar verdringen rond de trog en die elkaar alleen naar voren duwen als de slager eraan komt.’

‘Winnen (….) is het moeilijkste dat er is, je moet eerst tien keer van jezelf winnen en dan moet je je tegenstanders nog verslaan.’

En een humor dat het boek heeft! Hard heb ik moeten lachen om de volgende alinea, waarin Van Sprundel aan de hoofdpersoon vertelt dat een wielrenner zijn dopinggebruik altijd en immer moet ontkennen: ‘Als ze me pakken, dan ontken ik zoals nog nooit iemand iets ontkend heeft. Als Adam zou hebben ontkend zoals ik dan ga ontkennen, dan hadden we nu nog in het paradijs gezeten en niet in die klotetour.’

Knap aan De proloog is dat het Wagendorp gelukt is een boekje te schrijven met heel veel wielerfeiten en historische informatie, terwijl het toch 100 procent puur fictie blijft dat ook voor de totaal ongeïnteresseerde leek prima te volgen valt. Er is een tijdschrift dat zich richt op voetballiefhebbers die ook van lezen houden. Hard Gras. Ik hoop dat De proloog het startschot is van opleving van wielerliteratuur. Als tijdschrifttitels stel ik voor: Harde banden of gewoon Hard rijden.