Roeidiploma

Uit de Volkskrant, 28 juni 2011

Motregen waaide op de voorruit van onze auto. Af en toe sloeg de ruitenwisser de druppels weg. Het was een druilerige gure zaterdagmiddag, nog maar drie dagen geleden, toen we in Nederland een koudegolf hadden.

Mijn dochter zat op de achterbank, zenuwachtig, al ontkende ze dat. In de achteruitkijkspiegel zag ik haar gespannen gezicht. Ze had kleren aan die nat mochten worden, een handdoek zat in haar tas. Haar gedachten waren bij haar roeiexamen.

Mijn dochter heeft zelf bedacht dat ze op roeien wilde. Een jaar of drie heeft ze gevoetbald, maar op de velden werd er tussen de meidenteams voortdurend gescholden en geknepen. Een paar keer werd haar gevraagd of ze soms een klap voor haar bek wilde. Dat wilde ze liever niet. Bij roeien wordt er nauwelijks op bekken geklapt, stelde ze zich voor.

En misschien speelde mee dat we vlak naast een studentenhuis wonen, dat uitsluitend wordt bevolkt door wedstrijdroeiers met te veel spieren in een te strak lichaam. Iedere keer als die jongens ’s zomers voor hun stoep een balletje trappen, moeten alle moeders en dochters uit de wijk toevallig ook de straat op.

We kwamen aan bij het clubgebouw, waar opa en oma al aan het water stonden te wachten. Mijn dochter moest op voor haar roeivaardigheidsdiploma A. Zonder dit noodzakelijke papiertje mocht ze geen lid worden van de vereniging, wat de druk verhoogde en het verlangen aanwakkerde.

Staande bij het botenhuis vroeg ik wat de toekomstige roeiers bij hun examen voor speciale verrichtingen moesten laten zien. Afgemeten gaf mijn dochter een antwoord dat me voor een deel ontging. Ze spreekt na haar oefenstage namelijk al een aardig mondje roeis.

Ze moest met een skiff een paar rondjes varen door halen te maken en niet door te strijken. ‘Bakboord zit normaal links, maar bij roeien rechts omdat je achteruit vaart’, legde ze uit. ‘Met halen ga je achteruit en daarom vooruit. Je kunt met je riem ook een strijk maken.’ ‘Weet je al goed hoe je je peddel moet vasthouden?’, vroeg ik. Met lichte minachting wees ze me terecht: ‘Dat heet een riem, pappa.’

Ik weet niets van roeien, en wat ik ervan weet, heb ik uit boeken (de ontroerende novelle Over het water van H.M. van den Brink). Roeien heeft altijd een intellectueel aura gehad. Ik ken één roeier, die zijn sport voornamelijk ziet als een metafoor voor de strijd van het individu tegen de massa. Roeien noemt hij een overwinning van de wilskracht, het perfecte huwelijk tussen lichaam en geest.

Met dat soort beeldspraak houdt mijn dochter zich nog helemaal niet bezig. Zaterdag, op het koude water, liep ze gedecideerd naar haar skiff, om voor twee examinators te laten zien wat ze kon op het water. Ik keek naar haar gespannen gezicht, naar de ernst waarmee ze haar lange slagen maakte. Haar boot schoot over de vaart.

Na een kwartier gaf haar trainster aan dat ze weer mocht aanmeren. Mijn dochters gezicht stond toen al iets minder gespannen. Toen ze weer op de kant stond, hoorde ze van een examinator dat ze was geslaagd, waarna haar gezicht opklaarde. Ze is 11jaar, het huidige jongste lid van de roeivereniging.

Een half uur later zat ze te zingen in de auto.