Samen

Kijk Magazine, oktober 2009, nummer 10

Mijn ouders zijn ruim zeventien jaar getrouwd geweest, waarvan dertien jaar te lang. Althans dat zei mijn moeder jaren later, toen alle stofwolken en kruitdampen waren opgetrokken. Ze probeerden hun huwelijk in stand te houden aanvankelijk door en later voor de kinderen. Een scheiding zagen ze als nóg desastreuzer voor onze ontwikkeling dan hun liefdeloze, uitgerangeerde huwelijk.

Toen ik tien was, konden mijn ouders hun gebrek aan hartstocht echter niet langer verdragen. En wijs besluit, want het vreemde was dat iedereen – inclusief mijn zus en ik – zagen dat mijn ouders volstrekt niet bij elkaar pasten. Mijn moeder was een levenslustige schreeuwlelijk en mijn vader een kalme boekenlezer. Dat mijn ouders het zeventien jaar met elkaar hebben uitgehouden was een wonder.

Mijn vrouw en ik zijn al bijna veertien jaar samen. Wij passen ontzettend goed bij elkaar – vinden we zelf – en er gloren vooralsnog geen donkere kruitwolken aan den einder. Maar is dat wetenschappelijk gezien eigenlijk ook wel zo? Valt te voorspellen dat mijn vrouw en ik wel bij elkaar horen, zoals mijn ouders dat uiteindelijk niet deden? Voor ik mijn vrouw ontmoette heb ik in tien jaar tijd een stuk of twaalf langere verliefdheden gehad, in duur variërend van een paar weken tot een paar jaar (de relaties van een paar uur heb ik niet meegeteld).

Ook mijn vrouw heeft voordat ze mij leerde kennen bepaald niet in het klooster gezeten, maar laat ik het daar in godsnaam verder niet over hebben. Wij ontmoetten elkaar in een café, waar we als blinddate hadden afgesproken. Mijn latere vrouw en ik droegen bij onze ontmoeting beiden een duikbril, dat was het detail waaraan wij elkaar zouden herkennen in het volle café. Het was liefde op het eerste gezicht door een duikbril. Inmiddels hebben we drie kinderen.

Waarom werden uitgerekend wij verliefd op elkaar? En waarom zijn uitgerekend wij bij elkaar gebleven? Deze twee vragen staan centraal in het net verschenen boek Waarom hij, waarom zij? (uitgeverij Contact) van de Amerikaanse ‘verliefdheidwetenschapper’ Helen Fisher, misschien wel de beroemdste biologe van dit moment.

Verliefdheid heeft met vele factoren te maken: etnische achtergrond, intelligentie, sociale waarden, fysieke aantrekkelijkheid, gevoel voor humor, persoonlijkheid, et cetera. Volgens Helen Fisher is het met name een scheikundige kwestie. Onze persoonlijkheid wordt voor een groot deel bepaald door een individuele cocktail van hersenstofjes als dopamine, serotonine, testosteron en oestrogeen. Mensen bij wie de dopamine ruim door het hoofd pompt zijn nieuwsgierig, optimistisch, creatief en flexibel. Serotonineliefhebbers zijn kalm, sociaal, loyaal en ordelijk.

Mannen en vrouwen die in grote mate testosteron aanmaken zijn direct, nuchter, emotioneel beheerst, competitiegericht en strategisch. En mensen met een hoge oestrogeenactiviteit (ook mannen) zijn verbaal sterk, intuïtief, hartelijk en sociaal vaardig. Op grond van onze specifieke chemische achtergrond brengt Fisher mensen onder in vier hoofdtypes: Verkenners (dopamine), Bouwers (serotonine), Regelaars (testosteron) en Onderhandelaars (oestrogeen).

In haar boek zit een test waarin iedereen kan bepalen welk biologisch temperament hij of zij heeft. Niet ieder type past even goed bij elkaar: de Verkenners zoeken elkaar, net als de Bouwers, terwijl de Regelaars de Onderhandelaars willen, en andersom. Ik scoorde het best op de Regelaarschaal en mijn vrouw is volgens Fisher een Onderhandelaar. En dus is het nu wetenschappelijk officieel: mijn vrouwen ik horen bij elkaar!