Scheidsrechter

De Volkskrant, 20 december 2011

Halverwege de jaren negentig woedde er – het is bijna niet meer voor te stellen – binnen het voetbal een felle discussie over het gebruik van elektronische middelen bij de arbitrage. Te veel wedstrijden werden bepaald door fouten of nukken van de wedstrijdleiding, terwijl een eenvoudige beeldregistratie gemakkelijk uitkomst vanaf de zijlijn zou kunnen bieden. Toch werd de inzet van deze hulpmiddelen verfoeid door de achteruitstrevend-conservatieve voetbalwereld.

In de nazomer van 1996 kwam de vermaledijde voetbalzender Sport7. Bijna geen sportliefhebber wilde voor alle wedstrijden van de eredivisie plus tientallen voetbal-ouwehoerprogramma’s maandelijks een frikadel speciaal uit zijn mond sparen (de zender kostte de kijkers twee gulden per maand, een bedrag waarom ze zich bij Eredivisie Live tegenwoordig beschijten van de lach).

Ik herinner me een filmpje in een praatshow van Koos Postema, waarin een scheidsrechter met een zendertje en een microfoon een amateurwedstrijd floot met hulp van televisiebeelden. Doel van dit experiment was om te zien of het niveau van de beslissingen omhoog zou gaan. Ik herinner mij dit item… omdat ik die scheidsrechter was. Het item was fake. Althans, de tweede helft was fake.

De vraag van de redactie luidde: zou een totale voetbalonbenul – neem een romanschrijver – een wedstrijd kunnen leiden louter op basis van televisiebeelden? Twee laag geklasseerde amateurelftallen die van niets wisten, werd gevraagd een vriendschappelijk duel te spelen, dat zogenaamd zou worden gefloten door een zeer ervaren bondsscheidsrechter. Zijn autoriteit zou buiten kijf staan.

Op de ochtend van opname kreeg ik een officieel bondstenue van een echte scheidsrechter, die mij beknopt uitlegde waarop ik moest letten (altijd in een diagonaal lopen tegenovergesteld aan de kant van de grensrechters). De wedstrijd begon en ik deed mijn best om zo goed mogelijk te fluiten, geholpen door het getetter in mijn oortje. Ik had me voorgenomen als een Mussolini over het veld te paraderen (Frans Derks zou trots op me zijn), maar tijdens de wedstrijd merkte ik dat de spelers niet bepaald onder de indruk waren.

Na de rust veranderden we van tactiek. Onder het mantra ‘dat wijzen de televisiebeelden zo uit’ gaf ik willekeurig vrije trappen, keurde ik buitenspeldoelpunten goed of juist af, en hield ik menig onschuldige speler een gele of een rode kaart voor (‘ze hebben aan de kant gezien dat jij natrapte’).

De vele camera’s filmden de verbolgen reacties van de voetballers. Vooraf had de grap de redacteuren hilarisch geleken, maar tijdens de tweede helft nam de dreiging in het veld toe. Er werd op me gescholden en de twee teams waren zo boos dat de spelers hun woede op mij richtten in plaats van op elkaar. Uiteindelijk hebben we onszelf ontmaskerd en de mannen voorzien van kratten bier om het goed te maken.

Ik moest aan deze candid-grap denken toen ik afgelopen donderdag week op Nederland 2 De 13de man zag, een intrieste maar mooie documentaire van Martijn Blekendaal waarin drie échte scheidsrechters werden gevolgd. Mensonterende scheldpartijen, doelloze agressie, stuitend wangedrag: wekelijks maken vele scheidsrechters dit mee. Na het zien van deze film bleven er bij mij twee vragen hangen: waarom zou iemand nog scheidsrechterwillen worden? En waarom zijn elektronische hulpmiddelen – in naam van de Heilige Bal – nog stééds niet toegestaan?