Shakespeare

De Volkskrant, 20 augustus 2008

Heel erg lang geleden (ik was uitgemergeld en babyvet tegelijk) bezocht ik een pre-auditie van de Amsterdamse toneelschool. Omdat ik vanaf mijn 6de jaar de onwankelbare overtuiging had dat ik toneelspeler ging worden – in zwakkere momenten kon dat ook acteur of cabaretier zijn – had ik mij vol vertrouwen aangemeld.

Het was een verschrikking. Eerst kregen wij, puberende eindexamenleerlingen, de opdracht in een kring ‘op ons allergewoonst te staan met ons allergewoonste gezicht’. Net toen ik had uitgedokterd hoe je dat deed, kwam er een harig figuur met een nog nooit gewassen spijkerpak opdrachten schreeuwen als: ‘Zing een lied, nu!’ Of: ‘Vertel me de waarheid, nu!’ Of: ‘Dans! Dans dan toch!’ Hierna moesten we een ochtend lang in een verzonnen bos lopen ’terwijl de bomen op ons afkwamen’, om ons vervolgens bezig te houden met de uitbeelding van het seksuele leven van een vleesetende aquariumvis.

Ook moesten we een uit ons hoofd geleerde toneelmonoloog voordragen. In mijn overmoedige onschuld had ik thuis de monoloog der monologen voorbereid: Hamlets overpeinzing over leven en dood (in de jarenvijftigvertaling van Bert Voeten). Ik kan de tekst nog zo opdreunen: ‘Bestaan of niet bestaan, daar gaat het om. Of het edeler in de geest is pijl en slinger van het moordzuchtig toeval te verdragen, of muitend tegen een zee van moeilijkheden…’

De harige types waren ze niet onder de indruk van mijn plechtige soliloque. ‘Je heb geen flauw idee wat je allemaal wauwelt’, was het commentaar, waarna ik het verzoek kreeg twee jaar later nog eens terug te komen, als ik wat meer levenservaring had opgedaan. Dat is er helaas nooit van gekomen.

Mijn liefde voor Shakespeare werd er niet minder om. Ik heb in de loop der jaren een paar dikke biografieën over hem gelezen en veel uitvoeringen van zijn toneelstukken gezien (onder andere een waarin een Vlaamse subsidie-Hamlet ‘zijn of niet zijn’ ironisch uitwauwelde met een Amsterdams accent). Uiteraard heb ook ik mijn studentikoze fase gehad waarin ik beweerde dat William Shakespeare William Shakespeare helemaal niet kon zijn geweest, zoals vele literaire complottheoretici de afgelopen eeuw hebben verkondigd.

Vlak voordat ik op ‘vakantie ging zag ik dat Bill Bryson, schrijver van het onnavolgbare Een kleine geschiedenis van bijna alles, ook een biografie over Shakespeare heeft geschreven. Een nogal dun boekje, maar dat wordt door Bryson afdoende verklaard: er is feitelijk namelijk bijna niets dat we écht weten over Shakespeare. De dikke monografieën over hem zijn louter gebaseerd op een handjevol vermeldingen in officiële documenten. Vrijwel alles dat over het leven van William Shakespeare is geschreven, komt neer op interpretatie en fictie. Ook de portretten van hem zijn ver na zijn dood getekend. Van Shakespeare zelf is, op zes handtekeningen na, helemaal niets bewaard gebleven. Uit die krabbels blijkt dat hij zijn eigen naam nooit als Shakespeare heeft geschreven, maar dat hij zwabberde tussen Shakspere, Shakespe en Shakspeare.

Over Shakespeare heeft Bryson niet veel meer te melden dan dat er bijna niets is om te melden, maar de wereld waarin Shakespeare leefde, weet hij beeldend neer te zetten, met geweldige details. Zo vertelt hij dat veel welvarende Londenaren in de jaren rond 1600 zwarte tanden hadden, vanwege een opstormend suikergebruik. Arme mensen, die zich geen suiker konden veroorloven, kleurden hun tanden kunstmatig zwart om hun schamele afkomst te verdoezelen. Ook schrijft Bryson zeer fraai over de toenmalige bloeiende toneelwereld, zo fraai dat ik het bijna jammer vind dat mijn eigen toneelcarrière zo harteloos in de kiem werd gesmoord.

Martin Bril keert door ziekte voorlopig niet terug in de Volkskrant. Wel blijft werk van hem verschijnen op internet, zie vk.nl/bril.