Slingertoene

De Volkskrant, 14 juni 2011

Afgelopen weekend had Trouw een groot artikel over de Groningse slingertuinen, of ‘slingertoene’ zoals ze volgens het lokale spraakgebrek worden genoemd. Deze specifiek Groningse tuinarchitectuur ontstond rond 1850 en werd tot 1910 toegepast. De graanopbrengsten waren in die jaren in Noord- en Oost-Groningen zo groot dat de boeren het zich konden veroorloven om idiote gewoonten van rijke burchtheren te imiteren. Wie geld heeft, wil het de wereld laten zien, en dus werden de Groninger boerderijen omgebouwd tot statige herenhuizen, met overdreven frivole romantische tuinen. Buitenissigheid in de kleffe kleigrond. Wat de Amerikaanse econoom Thorstein Veblen al in 1899 conspicuous waste noemde: geld uitgeven als statussymbool.

Tegenwoordig zet een welvarende agrarische ondernemer – gesteld dat die er nog zijn – een Ferrari Testa Rosso of een verlengde Hummer voor zijn erf, maar in de 19de eeuw probeerden zij elkaar de ogen uit te steken met schattige veldjes, groepen bomen, kunstmatig aangelegde heuvels, bloemen perken, waterpartijen, doorkijkjes, schuin gerichte zichtlijnen, overhoekjes, bruggetjes en heel veel slingerende stroompjes en schelpen paadjes, die de naam zouden geven aan deze vorm van hofmakerij.

De mens is in zijn diepste wezen niet meer dan een prieelvogel, het grappige beestje waarvan de mannetjes indruk op de vrouwtjes proberen te maken met versierde bouwwerkjes. De jongens zijn van zichzelf nogal flets en grijs, wat ze proberen te compenseren door bonte, ingewikkelde huisjes te bouwen in de hoop dat hun meisjes daarvoor zullen vallen. De priƫlen zijn versierd met gangen, openingen, tunneltjes en uitsteeksels. Een beetje prieelvogel verft de stenen van zijn huisje met het sap van bessen en sleept vervolgens een uitdragerij van veelkleurige voorwerpen bijeen: mossen, vruchten, bloemen, keverschilden en stukjes plastic. Als ze de kans krijgen, molesteren ze elkaars huisjes of jatten ze elkaars versieringen. Net mensen, die prieelvogels.

Met de Groningse graanbaronnen ging het mis, de welvaart nam af en het Noordoostelijke landbouwgebied verloor glans (men leze hierover het briljante boek De graanrepubliek van Frank Westerman). De slingertoenen raakten in verval, werden overwoekerd door onkruid of verdwenen zelfs geheel.

Een jaar of tien geleden bedachten tuinliefhebbers en landschapshistorici dat de Groningse tuinen in ere moesten worden hersteld. En dus werd er door provincie en andere instanties een pot geld bij elkaar gelegd om huidige eigenaren van voormalige tuinpriƫlen te helpen deze in oude luister terug te brengen. Veel eigenaren met een verwaarloosd lapje grond meldden zich, van wie er 60 aan het project mochten meedoen. Per tuin ontvingen zij gemiddeld 45.000 euro, omgerekend 2,7 miljoen euro. Een voorwaarde die de overheid wel stelde, was dat de boerderijbezitters zouden beloven de komende zes jaar hun tuintjes een beetje bij te houden.

Elders in Trouw stonden dit weekend wanhoopsberichten over waanzinnige bezuinigingen in gezondheidszorg en de kunstsector. Nou ja, gelukkig hebben we onze Groningse tuintjes nog. Hoewel, we? Het feit dat de slingertuinen met gemeenschapsgeld zijn hersteld, betekent niet dat ze ook door de gemeenschap mogen worden bezichtigd. Zoals een woordvoerder in Trouw zei: ‘Mensen hoeven er niet in, zij kunnen vanaf de weg alles prima zien.’ Althans, de komende zes jaar, want daarna slaat de verwoekering weer toe. Die gerenoveerde slingertoentjes: is het cultuurgoed of een staaltje hedendaagse conspicuous waste?