Utrechts Nieuwsblad, 20 september 1994
Nieuwsgierigheid is één van de grote overlevingsstrategieën van de mens. Sommige diersoorten overleven met uitgebreide populaties, veel nazaat en een honderden eeuwen gelijkblijvend gedragspatroon, de homo sapiens (zeg maar: u en ik) moet het hebben van een onophoudelijk zoeken naar nieuwe gebieden, werelddelen, technieken, mogelijkheden, voedselbronnen, et cetera. De nieuwsgierige inborst die de menselijke soort heeft geholpen te evolueren, bracht mij afgelopen zondagmiddag naar de literaire matinee De Gave in het Utrechtse Kikkertheater.
“Waarom ben ik hier?”, vroeg ik me inderdaad meerdere malen af, geenszins filosofisch, maar als uiting van pure onvrede. Nou ja onvrede, voor een echte misantroop zijn middagen als deze natuurlijk een Godsgeschenk. Allereerst begon de voorstelling zonder enige uitleg schaamteloos drie kwartier later dan op de posters en het toegangskaartje stond aangekondigd. Dat zijn de fascinerende spatjes die vooral de organisatoren van zichzelf veel te serieus nemende cultuurfestivalletjes als De Gave vaak hebben.
Van de vierentwintig bezoekers (uiteraard slechts bestaande uit organisatoren, belichters, podiumbouwers, barmensen, grotendeels bejaarde familieleden van de optredende literatoren en artiesten, en ik) hadden er drieëntwintig helemaal geen moeite mee dat we zo lang moesten wachten; daarvoor vloeide het bier, de wijn, de koffie en het kokette cultuurgeleuter te gretig.
Een literaire middag hoort tegenwoordig met muziek te zijn omlijst, en ditmaal werd het publiek nog voor er één regel poëzie in onze geheugens was gebeiteld, verrast door een optreden van de band Willems Rockzooi, vijf bijna-vijftigers, die op Ahoy-sterkte teksten schreeuwden als ‘Zijn je ogen bruin of blauw, weet je dat ik nu al heel veel van je hou?’.
Willems Rockzooi (waarom de ’t’ in die ‘ck’ moest worden veranderd, is mij niet duidelijk) kan nog het best worden vergeleken met een persiflage op wat begin jaren ’80 een persiflage op een rockband was, maar dan serieus bedoeld. Al na twee minuten stonden de eerste opa’s en oma’s op om de zaal te verlaten; het begin van een ware exodus.
Na enkele keiharde nummers keerde de rust terug in het Kikkertheater en stonden we met suizende oren te genieten van de eerste dichter: Jan Kees van de Werk. Ik geloof niet dat ik iets ergers ken dan poëzie voorgedragen door de dichter zelve (behalve dan de verschrikkingen uit de Tweede Wereldoorlog natuurlijk, dat spreekt voor zich) . In het programmaboekje stond dat in Van de Werks poëzie ‘een grote spanning heerst tussen het woord en de emotie’ en dat ‘de sluimerende intensiteit van de taal door beeldend en veerkrachtig woordgebruik wakkergeschud wordt’. Van mij hoeft het eerlijk gezegd dan al niet meer.
Van de Werk was een typische ‘kijk mij hier eens even interessant zijn’-dichter: hij snifte, rochelde en hijgde zijn gevoelige stiltes aan mekaar, gaf veelbetekenende verwijzingen (‘de volgende gedichten… zijn wat meer… dochtergericht… ‘), en het leek of hij voortdurend op het punt stond in huilen uit te barsten, zoals het hoort bij goede poëzie.
Jammer voor het publiek en voor Jan Kees van de Werk was trouwens dat er een man.in de zaal zat (in het gevolg van de haast onvermijdelijke Utrechtse Grand Old Drag Queen Dirkje Kuik), wiens gevoel voor decorum al zover was aangetast dat hij op alles wat er gebeurde commentaar gaf. Je komt dat soort types wel vaker tegen bij literaire matinees, van die autistische gekken die voortdurend de aandacht op zichzelf vestigen, onder het motto “ik maak opmerkingen, dus ik besta”.
(Maar goed, als je enige dagelijkse verzetje een maaltijd van Tafeltje Dekje is, word je misschien vanzelf zo.)
Na een optreden van de nogal geheimzinnige dichteres Astrid Lampe, van maar weer eens Willems Rockzooi (opnieuw vijf bejaarden rücksichtlos de zaal uitgeblazen) en van het Belgische taalorakel Frank Adam (die beter kan voorlezen dan schrijven), kwam het klapstuk van de middag: Willem Brakman. Het enige waarnaar ik afgelopen zondag echt nieuwsgierig was, werd gelukkig bevestigd: de man die ook wel eens genoemd wordt ‘de Jules Deelder van Intellectueel Nederland’, is inderdaad vereeuwigd in het spreekwoord ‘praten als Brakman’. Zoals die man kan ouwehoeren, dat is nog eens een gave!