Ronald Giphart vroeg stripwerk

Strips

De Uitlaat, Nr. 0, mei 1982

In alle populaire bladen vind je ze wel: strips. Ook in dit blad zul je ze regelmatig tegenkomen. Strips: tekeningen in vierkante blokken en mensen of dieren die praten d.m.v. ballonnen. Ook zijn er strips waar het verhaal in blokken onder de tekeningen staat. En dat is nu juist een groot twistpunt. Wat de een nog net een strip vindt, vindt de ander een geïllustreerd beeldverhaal (een verhaal met tekeningen).

In Amerika is men begonnen met het maken van tekenverhalen. In losse, eenvoudige “stroken” (en jawel, het woord “strip” was geboren: strook = strip). Deze strooks verschenen dan als aflevering in dag- en weekbladen. Een beeldverhaal dat in boekvorm verscheen (al dan niet eerst in een krant te zijn verschenen) wordt een stripverhaal genoemd. De woorden ‘strip’, ‘stripverhaal’ en ‘beeldverhaal’ worden tegenwoordig erg door elkaar gehaald.

Stripverhalen zijn op verschillende manieren in te delen:

  1. De hoeveelheid tekst, als we te maken hebben met veel meer tekst dan tekeningen.
  2. Indeling van tekenstijl, realistisch getekend of met fantasie getekend (ook wel komisch genoemd, maar die benaming is fout, wat komt door het Amerikaanse woord “comic”).
  3. Indeling naar genre.
    1. Humoristische strips
    2. Droomstrips
    3. Avontuurstrips
    4. Griezelstripverhalen
    5. Superfantastische strip

Verzet tegen de strips.

Aan het eind van de jaren ’40 rees in Nederland veel verzet tegen strips en stripverhalen. “Strips zijn slecht en verderfelijk. Ze hebben een slechte invloed op kinderen”, zei men. In 1948 verbood de minister nog stripverhalen op school te lezen. Toch gingen de striptekenaars gewoon door. Henk Sprengers met Kick Wilstra, Ben van ’t Klooster met KAPPIE en Marten Toonder met Panda. Ook Frans Piëtt ging gewoon door met zijn bekende strip Sjors en de rebellenclub (wat later Sjors en Sjimmie zou gaan heten).

De oeroude vraag is: waar tekent een striptekenaar zijn strip mee? Tot omstreeks 1935 was dat met een pen maar daarna gaven veel tekenaars de voorkeur aan een penseel (bijv. Hans G. Kresse, de tekenaar van Eric de Noorman). Nu worden de meeste strips getekend met een potlood en worden daarna overgetrokken met Oost-Indische inkt. Men gebruikt ook wel een fijnschrijver, maar dan moet het potlood wel worden uitgegomd.

Tegenwoordig worden ook wel veel “strips” gemaakt waar het maar een plaatje behelst (meestal zijn dat dan moppen of aanwijzingen). Zoals bijvoorbeeld de “strip” hierboven.