Struisvogel

de Volkskrant, 30 juli 2008

De VARA-gids heeft een rubriek waarin mensen mogen vertellen over hun heimelijke genoegens (zitten in bad terwijl het water wegloopt, zestien bitterballen achter elkaar naar binnen schransen). Mijn geheime geneugte was vroeger dat ik in een restaurant een opschrijfboekje op tafel legde en de maaltijd beleefde alsof ik een recensie ging schrijven. Inmiddels weet ik al een jaar of vijftien dat culinaire critici nooit zullen laten merken dat ze aan het werk zijn. Sterker nog, als iemand in een restaurant al dan niet subtiel laat doorschemeren voor een beoordeling te eten, weet het personeel direct dat ze met een poseur of een oplichter te maken hebben.

Midden jaren tachtig oberde ik samen met mijn huisgenoten in een Argentijns restaurant. Aan de overkant van de gracht zat een eethuis genaamd The Ostrich, een werfkelder in de vorm van een struisvogel, met foto’s van lieve struisvogels aan de muur en delen van struisvogels op de menukaart. We hebben er destijds met ons huis één keer gegeten. Bij iedere hap werden we aangestaard door wat we in onze monden hadden. ‘Ik voel me een beetje een schoft’, zei mijn huisgenoot Bert.

Op een kwade dag werd The Ostrich bezocht door het gevreesde Volkskrant-duo De Boer & De Cocq. Zij waren niet gecharmeerd van de bediening en de keuken, en wisten dit vrij puntig onder woorden te brengen. Wij-van-de-overkant lazen die bespreking met gemeesmuild leedvermaak. Erg vervelend voor onze overburen, maar oi oi wat lekker opgeschreven. Nu leed ik in die jaren aan een extreme vorm van mimicry, de puberale drang om te imiteren. Ging ik naar Shakespeare, dan begon ik de dag daarna aan een toneelstuk over een vader-zoonrelatie, las ik de gedichten van Kopland, dan schreef ik een maand lang Koplandiaanse mooizeggendheden, luisterde ik naar The Dead Kennedy’s, dan was ik ook wekenlang op Holiday in Cambodia.

Een week na het artikel over The Ostrich smeten Bert en ik ons bij elkaar gezwete geld stuk bij het restaurant Pollmans’ Huis, een statig gebouw in het oude centrum van Utrecht, waar we voornamelijk kwamen voor die ene serveerster die het later nog schopte tot partijleider van GroenLinks. Het was de eerste keer dat we als foodcritics uit eten gingen, niet gehinderd door het feit dat onze kennis louter was gestoeld op de prefab-keuken van Gauchos. Wat we direct merkten: als je je voorstelt dat je recensent bent, eet je slechter én aangenamer. Dingen die anders onbelangrijk lijken (of de sauzen huisgemaakt of de tuinbonen vers zijn) worden, van levensbelang, maar het idee dat er wraak kan worden genomen in een bespreking maakt buitengewoon veel goed. De troostende kracht van het woord: al is de wereld nog zo voos en rot, de wetenschap dat je erover kunt schrijven maakt alles draaglijk. Pollmans’ Huis vonden we een erbarmelijk slecht restaurant, en oi oi wat deed het deugd om dat van ons af te kunnen schrijven.

Ik herinner me dat wij-van-de-overkant nog hebben gevraagd aan de eigenaars van The Ostrich hoe de recensie van De Boer &De Cocq was gevallen. Ik zie de blik van de eigenaresse voor me. Ze wilde zich groot houden, maar achter haar ogen prikkelde een oudtestamentische woede. De bespreking had hen een groot deel van hun jaaromzet gekost en de vraag was of ze zouden overleven. Overigens zag ik op internet dat The Ostrich twintig jaar na dato nog steeds bestaat, en dat lieve struisvogeltjes nog steeds op de borden liggen.

Martin Bril is 18 augustus terug in de krant. Tot die tijd verschijnen berichten en gedichten van hem op internet, zie vk.nl/bril.