Het gebeurde gisterenmiddag. Ik ben er eigenlijk nog steeds niet van hersteld. Mijn kinderen hadden meteen door dat er iets was voorgevallen. Mijn vrouw ontving me liefdevol, mijn oudste zoon zette de poef voor mijn vermoeide benen, mijn dochter schonk een glas Jameson in, mijn jongste stopte hier één ijsklontje bij.
‘Kom maar, pappa’, zei mijn dochter. ‘Vertel maar.’
Ik nam een slok van mijn whisky en haalde adem.
‘Het is goed om erover te praten’, zei mijn vrouw.
‘Vandaag was ik in Amsterdam’, begon ik. Mijn kinderen knikten begrijpend. Amsterdam, de stad waar totale anarchie heerst, waar de ultieme hufterigheid regeert, waar onbeschoftheid wedijvert met asociaal.
‘Op een van de grachten zag ik een man rijden in een veel te grote terreinwagen’, ging ik verder, maar daar stokte ik.
Toe maar’, zei mijn vrouw. ‘Zeg het maar. Het lucht vast op.’
Ik vermande me.
‘De chauffeur, zo’n typisch rayonhoofd van de Vereniging van Mannen met een Kleine Penis, zat in zijn tank en plotseling…’
Ik weet niet wat er gebeurde, maar ik schoot bijna vol.
‘Wat?’ zei mijn zoon. ‘Wat, pappa?’
‘Plotseling gaf hij richting aan.’
Stilte. Mijn kinderen keken mij verbijsterd aan. Mijn vrouw had grote geschrokken ogen. ‘Wat zag je? Wat deed hij?’
Ik zei dat ik een man zag die zomaar… vanuit het niets… richting aan had gegeven. Blijkbaar wilde hij naar links en besloot hij om andere verkeersdeelnemers te laten zien dát hij naar links wilde, zonder op het allerlaatste moment even een gebruikelijke gevaarlijke manoeuvre te maken waarbij hij het leven van onschuldige voorbijgangers en fietsers op het spel zette.
‘Richting aangeven’, herhaalde mijn jongste.
Mijn dochter riep vertwijfeld: ‘Wat is dat voor een idioot?’
Inderdaad. Wat was dat in hemelsnaam voor een rudimentair overblijfsel uit allang vervlogen, beschaafde tijden? Gelukkig bleven de medeweggebruikers – met hetzelfde sacherijn als altijd – reageren op het idiote gedrag van deze SUV-rijder. Er waren fietsers die stug aan de verkeerde kant van de weg reden (scheIdend op mensen die zich wel op de goede baan begaven), er waren weggebruikers die blind de straat overstaken, ik zag jongens op brommers, die – uiteraard zonder helm op – gas bijgaven om voetgangers van zebrapaden te jagen, kortom, het was weer de Nederlandse opgefokte verkeersanarchie ten voeten uit.
Mijn kinderen besloten mij met rust te laten en verdwenen stilletjes naar hun kamers. Troostend legde mijn vrouw haar hand op mijn schouder.
‘Rustig maar’, zei ze. ‘Hij bedoelde het vast niet zo. Het was vast per ongeluk dat hij zijn richting aangaf.’
Misschien was het door deze gebeurtenis dat mijn vrouwen ik kwamen te praten over medeweggebruikers, over mensen op straat, over de dingen die automobilisten doen. Een paar jaar geleden verscheen het boek Wat een hufter! van de Nijmeegse socioloog Bas van Stokkom, over de toenemende maatschappelijke verruwing. Wat collectief onze grootste ergernis oproept, blijkt uit onderzoek, is ‘het agressieve verplaatsingsgedrag van respectabele burgers’.
‘Zelfreflexieve stedelingen: schreef Van Stokkom in zijn boek, ‘zijn uitermate prikkelbaar en willen nogal eens overreageren.’
Dat geldt dan met name, voegde ik daar voor mijn vrouw met een onwetenschappelijke constatering aan toe, voor categorieën verkeersdeelnemers die werkelijk schijt hebben aan alles en iedereen. En dan heb ik het niet over SUV-tankbestuurders, de losgeslagen berijders van witte bouwvak-busjes, de bumperverliefde zakenmannen of éénhersencellige Volkswagen-golfrijders, maar over lieden van wie je het eigenlijk niet zou verwachten. Jonge moeders: ik heb wel eens proberen te turven hoe vaak ik in de stad een jonge moeder zag met een kind voorop haar fiets, terwijl ze tegen het verkeer in reed, ondertussen wild whatsappend met haar mobiele telefoon. Welk tekstberichtje van welke geheime minnaar zou er in godsnaam zo belangrijk kunnen zijn dat je het leven van je kind ervoor op het spel zet?
Maar de allerergste, de aller-asociaalste verkeersdeelnemers staat uit een groep van wie we dat echt niet zouden verwachten: bejaarden. Of beter de zogenaamde ‘babyboomers’. In de stad fietsen ze rücksichtslos door rode stoplichten, ze verlenen nimmer voorrang aan wie dan ook, ze letten in het geheel niet op haaientanden of verkeersborden, maar wel steken ze schuimbekkend van woede hun middelvingers op naar weggebruikers die de euvele moed hebben daar iets van te zeggen. Deze al dan niet gepensioneerde antiautoritaire welvaartsbejaarden zijn de wáre plaag verkeersterroristen in ons land. Kinderen van groep 7 en groep 8 moeten een verkeersdiploma halen om te leren hoe ze zich op straat dienen te gedragen. Ik zei mijn vrouw dat ik vind dat respectabele burgers van boven de 55 jaar verplicht op herhalingscursus gaan, in de hoop dat het niet te laat is voor eindelijk eens een beetje beschaving in het verkeer.
Ik vertelde ook over wat ik had gehoord over onze vriend Andries, een man die nog geen darmbacterie kwaad zou doen. Andries heeft vorige maand een grijzige bejaarde vrouw op een fiets voorrang gegeven op een plek waar dat feitelijk niet hoefde. Voorrang geven. Op een plek waar dat niet hoefde. Zo kenden we Andries helemaal niet. Vriendelijk gebaarde Andries dat hij de vrouw de ruimte gaf, maar in plaats van door te rijden kneep zij in haar remmen, waarna ze met haar vuist op het dak van Andries auto begon te beuken. Zijn handgebaar vond ze – terecht – een provocatie. Hoezo had hij verdomme voorrang gegeven? Dat deed je toch verdomme niet?
Maar gelukkig was er wel nog de oer-emotie van mijn vriend Jonas, die onlangs op weg naar school met twee andere fietsvaders een automobilist uit diens auto heeft getrokken. Deze man was plotseling snoeihard opgetrokken, waarbij hij een moeder met een kind had afgesneden, om toch maar vooral sneller voor het stoplicht verderop te kunnen wachten.
‘Die man had angst in zijn ogen toen we hem klemzetten’, had Jonas verteld. ‘Het moment dat ik inzag dat het niet helemaal gezond was zoals we daar met z’n allen stonden. Het allerliefst had ik hem namelijk doodgemaakt, maar dat leek me met kinderen erbij toch geen goed voorbeeld.’
Na dit verhaal keek ik op naar mijn vrouw, maar ook zij was inmiddels uit de kamer verdwenen. En zo bleef ik achter, alleen en vertwijfeld over vraag of de agressieve onbeschaafdheid in het verkeer ooit nog zal verdwijnen. Ik nam een lange teug Jameson.