Treiterschijten

de Volkskrant, 15 december 2011

Eind jaren tachtig woonde ik met een groep studenten in de oude verpauperde Utrechtse arbeiderswijk Zuilen. De aanwezigheid van studenten zorgde niet voor extra sociale cohesie in de wijk. We kregen verwensingen naar het hoofd als we langsfietsten, er werden middelvingers naar ons opgestoken, auto’s gaven dubbel gas als wij op het zebrapad liepen. Het gebeurde nogal eens dat we werden toegesnauwd dat wij, halleve zolen, moesten opdonderen uit de wijk.

Wij zagen deze uitbarstingen van studentenhaat aanvankelijk als een arbeideristische folklore waaruit een vreemd gevoel van genegenheid sprak. Tot het ons begon op te vallen dat er regelmatig hondenpoep lag voor ons huis. We zagen soms zelf drollen tegen onze drempel aan, alsof iemand die daar speciaal voor ons had laten neerleggen door zo’n hondenpoepvervaardigingsinstrurnent.

Het kostte weinig deductie en reductie om erachter te komen dat er opzet in het spel was. We besloten de zaak grondig te onderzoeken. Een huisgenoot monteerde een spionnetje en twee anderen gingen posten op een bankje. Na een paar dagen dataverzamelen hadden we beet, Een oudere man liet zijn twee honden hun gevoeg doen pal bij onze voordeur. Hij manoeuvreerde zijn beesten zo dicht mogelijk tegen de gevel. Hierna wandelde hij doodgemoedereerd verder.

Onze huisgenoten zijn hem gevolgd tot aan zijn woninkje, twee blokken verderop. Die avond hielden we een huisvergadering. Er waren twee kampen: de duiven die redelijk met de middelbare man wilden praten over zijn gedrag, en de haviken die wilden dat we met het hele studentenhuis een week lang op emmers zouden poepen, om de gevel van de hondenbezitter opnieuw te voegen met bruin cement.

Besloten werd dat we met vijl man sterk verhaal zouden halen. Het gesprek met de man verliep niet zoals we hadden besloten. We hadden ons voorgenomen redelijk met hem te praten, maar toen hij opendeed, blafte een van onze huisgenoten, een gespierde havik genaamd Frans, zonder ons te introduceren: ‘Als we ooit nog hondenstront bij ons voordeur vinden, laten we u alle drollen opvreten.’

Dat zette de toon. De man schrok zichtbaar, schold ons pieperig uit voor kutstudenten en gooide zijn deur dicht, Opvallend was wel dat we daarna nooit meer last hadden van hondenpoep voor het huis.

Dit verhaal was weggezakt in de mestvaalt van mijn herinneringen, tot ik gisteren een werkkamer in de stad verruilde voor een andere. Ik had twee studenten ingehuurd om me te helpen sjouwen. De jongens waren nog niet binnen of het begon in mijn oude kamer te stinken. Een van de studenten keek geschrokken onder zijn voeten. Het moment erop ontdekten we voor de voordeur van mijn werkkamer op 10 centimeter van de drempel een grote vertrapte hoop kerriekleurige uitwerpselen.

‘Het lijkt wel of iemand die daar bewust heeft neergelegd’, zei de jongen. Ik knikte en vroeg mij somber af hoe klein je als mens moet zijn om plezier te putten uit de gedachte dat medemensen in de stront van jouw hond stappen. Wat als je op het eind van je leven over je schouder terugkijkt en beseft dal je grootste verkneukeling was dat je stiekem je honden hebt laten treiterschijten bij je buurtgenoten. Medelijden voelde ik met deze anonieme voordeurkakker. Deernis, Erbarmen.