Trekkerangst

De Volkskrant, 7 oktober 2008

Mannen hebben vaak spijt over sekskansen die ze niet hebben benut, terwijl vrouwen somber worden van avontuurtjes die ze wel zijn aangegaan. Dit blijkt volgens het blad Psychologie uit Amerikaans onderzoek waarin mensen werden gevraagd terug te kijken op hun studententijd. Ik neem aan dat niemand zo’n bericht kan lezen zonder het op zichzelf te betrekken. Spijt vind ik in mijn geval een groot woord, maar ik kan niet ontkennen dat ik de stelling niet herken als heel onzinnig. Veel te lang heb ik me ten opzichte van meisjes gedragen als een vriendvriend, praatvriend, luistervriend, meedenkvriend, schildervriend, bandenplakvriend, uithuilvriend, betaalvriend, kookvriend. Als zoon van twee feministische moeders en een rustige vader kwam het in het begin van mijn studentenjaren niet in me op dat je je als jongen weleens wat doortastender zou mogen gedragen. Dit in tegenstelling tot mijn huisgenoten, die het veroveren van vrouwen zagen als een sportieve noodzakelijkheid.

Van één voorval krimp ik nog weleens ineen. Ik zat in die jaren bij de SLAU, een literaire subsidiegrootverbruiker die een avond over boekverfilmingen organiseerde met een of andere onderbond van de Nederlandse filmdagen. De onderbond vaardigde een vrouw af, een meisje nog, een studente die in Amsterdam woonde maar tijdens het festival in Utrecht bleef slapen. De weken voor de filmdagen hadden wij namens onze wederzijdse clubs vergaderd, waarbij ik me weer van mijn praatvriendelijkste kant had laten zien. Het meisje had net een verstikkende relatie beëindigd en ik wist daar met de juiste toon enkele troostende dingen over te zeggen. En daarna gingen we weer ieder ons weegs, want ik had het lef niet me als een hufter te gedragen.

Tijdens het festival zegde een schrijver zijn deelname af aan de groepsdiscussie, later die week. Dit wilde ik mijn medeorganisatrice laten weten. Mobiele telefoons bestonden niet, als je iemand die in een hotel sliep wilde bereiken, dan belde je het hotel – het is bijna niet meer voor te stellen – of je kon worden doorverbonden naar de kamer. Ik kreeg het meisje meteen aan de lijn. Ze bleek nog in bed te liggen, zei ze schor, want ze had de avond ervoor een feest gehad. Ik hoorde lakengeluiden en maakte daar onbedoeld een dubbelzinnige opmerking over.

‘Als je wilt kun je erbij komen liggen,’ zei ze lijzig. Ik moet grote ogen hebben opgezet, want ik was niet gewend aan een hert dat recht voor mijn loop ging staan. Ik was sowieso niet gewend aan de jacht en kreeg last van wat jagers ’trekkerangst’ noemen. Nadat ik te lang in pijnlijke aarzeling had gezwegen, zei het meisje dat ze moest opstaan voor een vergadering. Ik stotterde wat en we hingen op.

’s Avonds zag ik haar pas weer, op een nazit van een filmpremière. De hele avond had ik naar haar uitgekeken en nu was het zover. Ik vond haar in de gang naar de toiletten. Inmiddels had ik mijn gogme hervonden en was ik tot de tanden toe bewapend met goede aanvalszinnen en gespreksopeningen. Toen ik beter keek zag ik dat ze me niet blij stond op te wachten. Integendeel: lodderig was ze aan het zoenen met een jongen en ze had niet eens door dat ik langsliep. The Beach Boys zingen: ‘I never thought that I could cry, till I saw you with another guy…’ Nu, twintig jaar later, kan ik de emoties van dat moment nog steeds navoelen: ontreddering, boosheid, vernedering, maar vooral spijt. Goddank weet ik inmiddels dat zij, volgens Psychologie, dat laatste gevoel ook heeft over haar avontuurtje.