Hollands Maandblad, nummer 589, december 1996-12
Ronald Giphart recenseert de roman De weg naar Caviano van Doeschka Meijsing.
Toets der kritiek
Chocolade is iets waar je heel lang heel onbevredigend ruzie over kunt maken. Mijn zusje houdt van puur, ik van melk. Uren hebben we destijds gediscussieerd over de vraag wie er gelijk had. Dan namen we beiden een hapje puur of melk en schreeuwden we door elkaar ‘gádverdamme’ en ‘oh, dit is lekker’. Soms liepen deze gesprekken uit op ruzie, soms op vechten en altijd ging het ten koste van de sfeer in ons gezin (niet voor niets zijn mijn ouders gescheiden, maar dat is weer een heel ander droevig verhaal). De nieuwe reep literatuur van Doeschka Meijsing heet De weg naar Caviano. In het bescheiden recensiemapje dat ik van Hollands Maandblad mocht ontvangen (literaire tijdschriften weten van gekkigheid niet meer hoe ze de bladzijden moeten vullen) zitten zes recensies van het boek, dat ik overigens bewust niet heb gelezen.
De wedstrijd begint met een snelle voorsprong voor Meijsing. Johan Diepstraten (De Stem) scoort heel overtuigend met een linkse directe 1-0, Carel Peeters (Vrij Nederland) weet er met een niet al te sterke uppercut 2-0 van te maken, Jaap Goedegebuure (HP/De tijd) brengt de stand op 3-0, en Arnold Heumakers (de Volkskrant, oh nee! NRC Handelsblad) probeert de ronde te beslissen met een linksrechts-combinatie: 4-0.
Van al deze recensenten verliest professor Goedegebuure zich nog het meest, zo uitzinnig van literaire vreugde was hij na het lezen van De weg van Caviano. Uiteraard begint hij zijn recensie met een langgerekte en totaal overbodige uitweiding over het wel & wee van ‘de oude Grieken’, waarna ik eerlijk gezegd al hersendood achterover sla. Goedegebuure is het prototype van een criticus die na jaren en jaren iedere week verplicht te hebben gelezen, aan recensierot begint te lijden; een kwaal die zich uit in autistische babbeldrang, ongefundeerd chagrijn, rancuneuze vergeldingsacties en een totale desinteresse voor ontwikkelingen buiten de fascinerende kennissenkring van de recensent. Van Meijsing is hij echter diep onder de indruk. ‘Doeschka Meijsing is altijd al hevig gepreoccupeerd geweest met dood en verlies,’ legt hij uit (‘hevig gepreoccupeerd’, het staat er echt), waarop hij in een woord of zevenhonderd het verhaal van het boek navertelt. Dit resumeren staat erg belezen, maar is in feite een trucje van Goedegebuure om het zichzelf makkelijk te maken. Op zo’n niveau kan iedereen een boek lezen en recenseren (wat ik voor Het Parool dan ook vaak heb gedaan). Na het hele verhaal tot en met de laatste regel te hebben herverteld, voegt Goedegebuure er nog deze, hevig analyserende, slotalinea aan toe: ‘Zo eindigt een fascinerende roman die even sierlijk als trefzeker is geschreven, uitmunt door zijn subtiele peilingen van precaire verhoudingen en daarbij van veel inzicht en mildheid getuigt.’ Ik vind dat je van een professor en een beroepsrecensent niet hoeft te verwachten dat hij de samentrekkingsregels van zijn taal kent (de woorden ‘roman’ en ‘die’ zijn twee verschillende zinsdelen en derhalve mag slechts een van hen worden samengetrokken). Maar van iemand die een roman aanprijst met de woorden ‘even sierlijk als trefzeker geschreven’ had ik een betere of mooiere zin verwacht.
Ook Johan Diepstraten is onder de indruk van de nieuwe Meijsing. ‘Misschien is dat wel het meest opvallende (…): De weg naar Caviano had zes romans op kunnen leveren,’ vertelt hij om de roman een opkontje te geven, en even jubelend als onbegrijpelijk voegt hij eraan toe: ‘Want iedere levensgeschiedenis is op verhaalniveau een wereld op zich.’ Diepstraten eindigt met de mededeling: ‘De roman is geschreven in die mooie, geserreerde stijl die de lezer van Doeschka Meijsing kent.’ Ik vraag me dan altijd af wie dat toch is, de lezer: Waar woont die man, waar kan ik hem bereiken? Zou Diepstraten zichzelf met de lezer bedoelen?
‘Een innemend mengsel van tragiek en lichtvoetigheid’ wordt waarschijnlijk de flapblurb die uitgeverij Querido gaat plukken uit de kritiek van Arnold Heumakers. Omdat Meijsing zich heeft laten inspireren door Italo Calvino’s De weg naar San Giovanni, legt Heumakers uit: ‘Literatuur leidt tot literatuur, maar dat hoeft – zoals hier – het ontstaan van een onvervreemdbaar eigen wereld op papier niet in de weg te staan’ – waarbij ik maar even aanneem dat de toevoeging ‘zoals hier’ slaat op het boek van Meijsing en niet op Heumakers’ recensie, al lijkt me ‘hier’ hier niet de geschikte verwijzing.
Carel Peeters is iets minder enthousiast over het nieuwe werk van Meijsing. Omdat de schrijfster volgens hem ditmaal minder ‘gebruik heeft gemaakt’ van de wetten van de verbeelding, is het boek ’te eendimensionaal’ gebleven, ‘ook al weet ze daarbinnen veel mooie zinnen te schrijven’ (daarbinnen het eendimensionale, het staat er echt). Eén zin verder verandert Peeters de omschrijving ‘veel mooie zinnen’ in ‘soms wellustig goed geschreven zinnen’. Wellustig goed geschreven.
Een andere Peeters, Arjan Peters, is het daar absoluut niet mee eens. Peters vond het broddelgedrocht van Meijsing maar niets en zet, ondanks de bijna onoverbrugbare voorsprong, een tegenaanval in. In de vier laatste alinea’s van zijn recensie somt hij de lelijkste zinnen, omschrijvingen en innerlijke onlogica’s op die hij in Meijsings boek kon vinden. Citaat: ‘Ook schrijft Meijsing “boswering”, “zomaar pardoes”, “de benen wijdbeens” (alsof er ook alternatieve ledematen voor het predikaat “wijdbeens” in aanmerking komen), “het verre geklop van hout ergens boven op de berg” (hoor wie klopt daar? Het hout), en: “Hij had nooit een ernstige gedachte besteed aan de weg die zijn ziel na de dood zou gaan, sterker nog, hij had nooit het bestaan van zoiets bevestigd of ontkend.” Het laatste partikel is niet “sterker nog”; de opmerking dat hij er nooit aan had gedacht, kan niet verder versterkt.’
Zo, die zit, en die zit goed. Het is moeilijk om het geschal van de vier loftrompetten Peeters, Heumakers, Goedegebuure en Diepstraten na de recensie van Peters nog serieus te nemen, zo verbeten gaat de laatste het gevecht aan. Maar wie zich echt kwaad maakt is Daniëlle Serdijn, een nog betrekkelijk jonge boekbespreekster van de Arnhemse Courant. Zij legt uit dat Doeschka Meijsing met De weg naar Caviano een ‘groot schrijver’ is geworden, althans in de ogen van de schrijfster zelf. De uitspraak ‘ik ben een groot schrijfster geworden’ deed Meijsing namelijk letterlijk in Hanneke Groentemans televisieprogramma De Plantage. Serdijn haalt deze verzuchting in het begin van haar kritiek gretig aan, waarna ze de reactie van de presentatrice op zoveel hybris fraai beschrijft: ‘Hulpeloos blikte Groenteman in de camera, toen zij merkte dat Meijsing het wel degelijk serieus meende. Ik kan er ook niets aan doen, spraken haar ogen boekdelen, maar dit mens hier naast mij noemt zichzelf een groot schrijver.’
Vernietigend is Serdijns laatste alinea: ‘Italo Calvino realiseerde zich dat een tekst tot leven komt en opnieuw ontstaat op het moment dat hij gelezen wordt. Vandaar ook zijn ode aan de lezer.Meijsing daarentegen lijkt (…) ervan overtuigd dat een tekst de grootheid van de schrijver in zich herbergt. Dat is misschien een heel klein beetje waar,maar zelfs in dat unieke geval kan die grootheid slechts ontdekt worden door lezers.De weg naar Caviano mag dan bedoeld zijn als hommage aan Calvino, op een cruciaal punt heeft Meijsing de meester verkeerd begrepen. De ijdeltuit.’ Deze laatste uitroep brengt de eindstand in Het Grote Doeschka Meijsing Debat op 4-2, al haalden de tegendoelpunten veel van de glans van de overwinning, zoals ik vroeger mijn melkreep toch minder lekker vond als mijn zusje naar me keek en spontaan begon te kotsen.
Eind.
Redactie:
Jaar: december 1996-12
Jaargang: 38
Nummer: 589
ISSN: 0018-3601
Vormgeving: Steven Boland
Uitgever: Stichting Hollands Maandblad in samenwerking met Uitgeverij L.J. Veen
Tekeningen: Annelies Alewijnse in gemengde techniek: fotocollage, fotokopie, verf
Pagina’s: 41
Pagina’s Giphart: 18 – 19
Afmetingen: 26,5 x 17,4 x 0,4 cm
Type: Paperback/schrift
Inhoud: