Het Parool, 22 september 1995
Boekrecensie: Jaap Scholten: Tachtig, Thomas Rap, f 34,50
Bratpack roman uit Twente
Het is een tijd geleden dat ik mijn gezondheid op het spel wilde zetten voor een boek. Sommige boeken zijn echter zo meeslepend en verslavend dat je er simpelweg niet bij in slaap kunt vallen. Dan maar geen slaap! Vannacht heb ik mijn weerstand definitief gebroken, maar dat had een goede reden: ik moest en zou Tachtig uitlezen, de debuutroman van de Amsterdamse uitgever Jaap Scholten (Enschede, 1963). Vijf jaar geleden publiceerde Scholten Bavianenhaar & Chipolatapudding, een verhalenbundel die vrij onopgemerkt bleef. Tachtig is zijn revanche, en wat voor een!
Halverwege de jaren tachtig schreven in Amerika Bret Easton Ellis en Jay McInerney hun zogenaamde bratpack-romans, waarin welgestelde jong-volwassenen hun alledaagse sleur proberen te doorbreken door ‘ondeugend’ te zijn (ik zet dat woord even tussen aanhalingstekens om het zijn betekenis terug te geven). Ze dronken overmatig, gebruikten drugs, hadden heftige maar emotioneel gevoelloze seks en waren nogal geïnteresseerd in materialistische zaken.
In ons literatuurgebied schreef Joost Zwagerman met Gimmick! de eerste bratpack-roman, waarna in de daaropvolgende jaren kon gesproken worden van Amsterdamse bratpack (Joris Moens, Alexander Reeders en Arnon Grunberg), Utrechtse bratpack (Jerry Goossens), Nijmeegse bratpack (Marcel Maassen)) en Vlaamse bratpack (Paul Mennes). Hoewel deze schrijvers onderling zeer verschillen, zijn er in de onaangepastheid, de ontevredenheid, de humor, het cynisme van hun hoofdpersonen wel degelijk sterke overeenkomsten aan te wijzen.
Jaap Scholten heeft nu in de beste tradities een Twentse bratpack-variant geschreven. De hoofdpersoon van Tachtig is de drieëntwintigjarige Frederik van H., telg uit een roemrucht textielgeslacht uit Enschede. Frederik wil niet deugen. Opgegroeid in een Don Corleonachtige familie waar jagen, respect voor de voorvaderen en geldverdienen het hoogste goed zijn, komt hij erachter dat zijn studie hem niet interesseert, zijn bloedverwanten al evenmin en zijn toekomst al helemaal niet. Dit gedrag wordt door Frederiks familie niet gewaardeerd; zijn moeder en zijn succesvolle broers Julius, Engelbert en Boris proberen hem er zonder resultaat van te overtuigen zijn studie toch af te maken. Frederiks vader bemoeit zich niet met hem, omdat hij er (toen Frederik nog een klein kind was) met de noorderzon vandoor ging. Door de gevreesde Grootvader aangewezen om de weverij te bestieren, kon Frederiks vader de druk van de lage-loonlanden niet meer aan, waarna hij zijn gezin in de steek liet.
Het verhaal dat in Tachtig verteld wordt is helder en goed opgebouwd. Vijf dagen voor de tachtigste verjaardag van Frederiks oma (de vrouw van de gevreesde Grootvader), wordt Frederik door zijn moeder gevraagd op zijn ouderlijk huis te passen. Tijdens deze dagen maakt Frederik ruzie met zijn ex-vriendin Calanda, fantaseert hij over zijn one-ntght-stand Lola, bezoekt hij een begrafenis, eet hij met een verbitterde tante, rijdt hij in de pooierporsche van zijn broer naar een feestje in Rotterdam en maakt hij nogmaals ruzie met Calanda. Op het familiefeest van zijn oma komt het vervolgens tot een uitbarsting. Deze opbouw heeft wel iets weg van De avonden van Gerard Reve (niet voor niets speelt Scholten op de een-na-laatste bladzijde van Tachtig met het beroemde zinnetje ‘het is niet onopgemerkt gebleven’).
Vermakelijker is de humor. Er staan schitterende vondsten en prachtige zinnen in Tachtig. Dat begint al op de eerste bladzijde, als Frederik vertelt: “Ik vind het helemaal niet erg om ongelukkig te zijn, als mijn moeder er maar niet steeds naar informeerde.”
Ook fraai:
“Oude mensen worden in steeds kleinere hokjes gestopt om ze vast te laten wennen aan de kist.”
Als Frederik zijn toekomstige vriendin probeert te versieren, en zijn vrienden het willen verpesten door hard te roepen: “Dat wordt niks, dat kind is zo frigide als een komkommer.”
“Het leven zoals je het je voorstelt en zoals het is, verhoudt zich ongeveer als fantasie tot pornografie.”
“Behalve smerige grappen leerden we bij Hendrik voor onze verdere toekomst nuttige dingen als sloten graven, Twents praten en tractor rijden. Alleen dat laatste zou je in een contactadvertentie nog wel eens als pluspuntje kunnen vermelden.”
“Er is een mafiaspreekwoord, Meglio comandare che fottere: het is beter te commanderen dan te neuken.”
Er is een literatuur die door enkele verongelijkte kneusjes wordt omschreven als ‘leespatat’ (dat de leeskaviaar van deze onverkoopbare winkeldochtervaders op een toilet hergeconcipieerde bedorven steur is, vergeten ze erbij te zeggen). Er is niets mis met frites! Tachtig is verrukkelijke Twentse leespatat, gebakken in de keuken van een restaurant met op z’n minst één Michelin-ster. Wat jammer dat de vakantie al voorbij is. Ik had dit boek graag op het strand gelezen, het liefst tot diep in de nacht.