Uppsala

De Volkskrant, 9 augustus 2011

Het is een gedachte van Cees Nooteboom waaraan ik vaak denk als ik op reis ga: dat onze lichamen zich per vliegtuig verplaatsen en onze geesten daar met een stoomboot achteraan pruttelen. Onze lichamen vlogen een paar weken geleden naar Stockholm, om daarna met een huurauto naar onze eerste stop te rijden: Uppsala, hoofdstad van Uppland (door de Noorse gebeurtenissen lijkt het veel langer geleden).

Uppsala, ik was er nog nooit geweest. Het blijft vreemd dat een plaats die jarenlang slechts een grappige klank is geweest, binnen een minuut of vijf voor altijd zal zijn verbonden aan beelden en indrukken. Uppsala, de geboorteplaats van Ingmar Bergman en Anders Celsius. Een kleine zelfbewuste eeuwenoude universiteitsstad als Delft of Coïmbra. Academiegebouwen, veel fietsers, de geur van wetenschap, humanisme en vooruitgang.

We kwamen ’s middags aan in een hotel, en besloten voordat we gingen eten eerst door het stadshart te wandelen, langs de imposante bakstenen kathedraal en de rivier Fyrisån, die loom door Uppsala stroomt. Het was een warme dag, we konden zowaar eten in de zwoele Uppsalase avondlucht.

Het restaurant heette Åkanten, mooi gelegen aan een oever van de Fyrisån. Veel studenten en jonge Zweden. Bij de ingang van het terras werden we van veraf welkom geheten door een boomlange gebruinde jongen met een blond kapsel waarvan we er in deze stad meer hadden gezien: zijn haar was aan de zijkanten weggeschoren en de lok op zijn hoofd stoer naar achter gekamd. Een Zweeds naneefje van punkrocker Billy Idol. Mijn vrouw, die gevangen raakte in de glimlach en de viriele verschijning van de jongen, zei: ‘Tjonge, kijk die daar nu toch eens aanlopen.’

‘Zie je dan niet dat hij van de verkeerde kant is?’, zei ik (mijn vaste zin), maar mijn vrouw dacht daar anders over. ‘Niet zoals hij naar mij keek.’

Gelukkig was er nog een tafel voor vijf personen. Een deejay draaide muziek uit de tijd dat ik de leeftijd had van mijn 13-jarige zoon: The Police, The Jam, The Stones, Bob Dylan, The Who. Van mijn gezin mocht ik niet meezingen. Of ik mocht het wel, maar dan zouden ze Billy om een andere tafel vragen. Over muziek vertellen, was wel toegestaan.

De twee moeilijkste zaken die ik ken: ‘het opvoeden van mijn kinderen’ en ‘schrijven over geluk’. Ik ben uiteindelijk niet de vader geworden die ik me ooit voorstelde te zijn. Vroeger hoopte ik dat ik een vader zou worden die zijn kinderen maximaal zou stimuleren met kennis over de dingen om ons heen. Een vader die minimaal zou betuttelen en beregelen. Het omgekeerde is uitgekomen: ik ben veel strenger dan ik had gedacht en heb daarnaast lang niet altijd zin om een knotsgekke vertel pappa uit te hangen, laat staan mijn kinderen voortdurend de wereld uit te leggen.

Maar die warme avond in Uppsala klopte alles. Tussen de gangen met rökgriIl högrev en kalvrostbiff door praatten we lang over muziek en speelden we vervolgens sketches na van Hans Teeuwen en Rembo & Rembo. De vakantie was begonnen, de zon scheen, de mensen waren aantrekkelijk, de ober flirtte met mijn mooie vrouw, het eten was geweldig, de wijn smaakte, de rivier stroomde en eindelijk kwamen ook onze geesten aangeprutteld, om zich te verzoenen met onze gelukkige Iichamen.