Van ex-minnaar tot ex-drummer

Het Parool, 8 oktober 1993

Boekrecensie: Herman Brusselmans: Ex-minnaar, Bert Bakker, ƒ 34,90

Er zijn mensen die beweren dat grote stilisten na verloop van tijd alleen maar slechter worden en vastroesten in hun eigen geniale stijl. Gerard Reve zou hiervan een voorbeeld zijn. Op den duur gelooft men het wel, de platgewalste thematiek, de eeuwige maniertjes en de uitgemolken grappen. De schrijver moet nu maar eens een ander register van zijn schrijforgeltje laten horen.

Sinds Herman Brusselmans in 1982 met Het zinneloze zeilen debuteerde, heeft deze Grootstilist en voormalige ‘angry young Belg’ maar liefst veertien boeken geschreven, die zich alle kenmerken door dezelfde stijl, humor en thematiek (liefde, drank, schrijven en angst). Toch gaat de bewering in de bovenstaande alinea voor Brusselmans geenszins op: Brusselmans wordt eigenlijk alleen maar beter, grappiger en gedurfder. Zonder te overdrijven vind ik zijn laatste roman zijn beste boek tot nu toe. Brusselmans heeft zichzelf ooit eens uitgeroepen tot de beste schrijver van Vlaanderen, maar ik vind dat hij zichzelf hiermee zo langzamerhand te kort doet.

Ex-minnaar is het tweede deel van wat de ‘Ex-trilogie’ moet worden. In het eerste boek van deze trilogie kon de hoofdpersoon niet meer schrijven, in zijn nieuwe boek mag de hoofdpersoon van zichzelf geen minnaar meer heten. Er is inmiddels iets opvallends gebeurd met het schrijverschap van Herman Brusselmans. Waar in zijn vorige romans letterlijk alles draaide om het megalomane personage Herman Brusselmans Zelve (die het bij voorbeeld niet kan laten om voortdurend met de titels van zijn boeken te smijten), is de hoofdpersoon van Ex-minnaar een naamloze schrijver geworden (die de titels van zijn boeken geen enkele keer noemt).

De hoofdstukken in Ex-minnaar verlopen grotendeels volgens hetzelfde stramien. De hoofdpersoon brengt de avond door bij zijn levensgezellin Phoebe (van wie hij veel houdt en voor wie hij ontroerende passages schrijft) en als zij gaat slapen stapt hij met tegenzin op zijn motor om naar het centrum van zijn stad te scheuren. Onderweg passeert hij steevast het huis van zijn vorige geliefde Gloria (voor wie hij ook nog zielsveel voelt), waarop hij zich in zijn stamcafé Paganini de rest van de nacht alleen nog maar ‘wc’s laat monteren’ (whisky-cola’s laat inschenken), zich aan alles en iedereen kapot ergerend. Als hij dan bezopen weer naar huis rijdt, kruipt hij eindelijk weer gelukkig bij zijn teerbeminde, die hem vraagt of hij die nacht lekker heeft geschreven.

Het is een van de hoofdtaken van literatuur om mensen te laten nadenken. Toen twee jaar geleden Bret Easton Ellis’ roman American Psycho verscheen, namen velen aanstoot aan de grofheid en de expliciete gruwelscènes, zonder zich af te vragen waarom ze zo geshockeerd waren. Naar Nederlandse maatstaven gemeten heeft Brusselmans met Ex-minnaar ook een schokkend boek geschreven. Schaamteloos slaat zijn ‘Belgium Psycho’ zonder reden mensen in elkaar; rijdt hij met zijn motor argeloze voorbijgangers omver; hoekt hij een hem onbekend meisje (dat hem eerst niet wilde pijpen maar er toch in toestemde toen ze zag dat hij een Bekende Vlaming was); lokt hij een psychopaat uit een meisje te verkrachten; geeft hij genadeloos af op negers, wijven, homo’s en buitenlanders; vindt hij het niet erg dat zijn vrienden een blinde Vlaams-Blokker gijzelen en later vermoorden; en zet hij voortdurend cafégangers mensonterend in de zeik. Dit alles in zonovertuigende en grappige, keiharde stijl, dat je je afvraagt: deze gebeurtenissen zijn helemaal niet leuk, maar waarom moet ik dan zo lachen?

Nog vreemder is dat naast deze cynische en wrede passages de hoofdpersoon plotseling ook uitermate gevoelig en zelfs teder kan zijn. Het is onder andere deze combinatie van hard en zacht die het boek zo knap maakt. Het ene moment zit de schrijver op een barkruk misantropisch te schelden, het andere moment pakt hij een bierviltje en schrijft hij voor zijn vader een lang en erg mooi gedicht over diens onlangs overleden vrouw, de moeder van de schrijver (‘Ze is nu/weg pa/Zij is nu dood/En hoe jij/daar zo/verschrikkelijk/onder lijdt/En ik met jou/En zonder jou’ (…)).

Het is om deze vrouw dat de schrijver zich geen minnaar meer wil noemen. Hij heeft drie geliefden: Phoebe. Gloria en zijn overleden moeder, die hij allen met overstelpende warmte beschrijft. Voor alle drie zou hij een lang gedicht willen maken: “Het zou De Trilogie van de Ex-Minnaar zijn, met ‘minnaar’ als symbolische eretitel, en met ‘ex’ ervoor omdat je nooit meer die eretitel kan dragen vanaf het moment dat een van de geliefde beschrevenen er niet meer is.” In het laatste hoofdstuk verandert de schrijver. Hij wordt ziek en zweert het uitgaan af. Inmiddels heeft hij een drumstel gekocht, een gitzwarte Pearl, waarvan hij — in navolging van vele andere drummers — de floortom heeft beklad. Niet met de naam van zijn band (hij heeft geen band), maar met zijn in het café bedachte oneliners, zijn vertalingen van de sonnetten van Shakespeare, zijn eigen gedichten en zijn waarheden. Deze teksten blijven er niet lang staan. In het derde deel van Brusselmans’ trilogie wordt de ex-schrijveren ex-minnaar ook ex-drummer.