Vara Gids 1, 2-8 januari 2016
Ronald Giphart brengt een ode aan de pracht en praal in La grande bellezza. Maar vooral aan het herkenbare beeld van ‘de schrijver’ dat regisseur Paolo Sorrentino schetst.
La grande bellezza; eerbetoon aan de stad Rome waarin gesjeesd schrijver Jep Gambardella op zoek gaat naar de eigenlijke zin en schoonheid van het leven.
Ik ben k schrijver – en zo leuk is dat helemaal niet. En daarbij woon ik in Nederland. W.F. Hermans maakte zich ooit druk over het gebrek aan waardering dat literatuur en schrijvers in ons plompe polderland ten deel valt. Hoe vaak komen we iemand tegen die achteloos poëzie uit de canon der dichters citeert, hoe vaak wordt er publiekelijk gediscussieerd over gedragingen van romanpersonages, welke politicus gebruikt literatuur als een manier om zijn of haar gedachtegoed uit te dragen, hoe vaak gaan in cafés studenten met elkaar op de vuist vanwege een metafoor? Laten we zeggen: erg weinig. Vergelijk dat met andere landen, waar bellettrie veel meer verankerd lijkt in het maatschappelijke, politieke en culturele leven.
Italië bijvoorbeeld. Een jaar of acht geleden mocht ik in Italië een promotietour maken bij de verschijning van mijn romans Troost (die ook in het Italiaans Troost heet) en Phileine chiede scusa. De destijds in Italië wonende schrijver Ernest van der Kwast reisde op mijn uitnodiging met mij mee om uit mijn vertalingen voor te lezen, waarna ik werd ondervraagd door een dienstdoende Italiaanse intellectueel die een vorm van Engels sprak.
Dat leverde avonden op zoals ik die in Nederland bijna nooit heb meegemaakt. Voor de Italianen die ik tegenkwam leek literatuur onderdeel van hun identiteit. Hoewel ik een roman had geschreven over een topkok en over een meisje in New York gingen de gesprekken met de Italiaanse toehoorders en interviewers voornamelijk over mijn beeld van Italië in relatie tot hun beeld van Nederland, en dit alles uiteraard binnen een intellectualistisch wereldbeeld.
Ik heb het in Ermelo, Schoorl of Breda-West niet vaak meegemaakt dat lezers literatuur gebruikten voor het gepassioneerd innemen van maatschappelijke posities, waarbij boeken een middel waren voor het bepalen en uitvechten van politieke tegenstellingen. Tijdens de discussies in Genua, Turijn en Bergamo werd snel duidelijk dat een deel van het Italiaanse publiek Nederlanders vooral zag als een moreel vervallen volk van drugsverslaafden die voor een bezoek aan de hoeren eerst even een paar bejaarden om zeep hielpen. Aan mij de taak deze fijne denkbeelden over drugs, prostitutie en euthanasie bij te stellen. Een ander deel van de toehoorders stond daar diametraal tegenover en gebruikte mijn boeken om – in enkele gevallen zelfs met vooraf geschreven en emotioneel voorgedragen beginselverklaringen – te pleiten voor een liberalere Italiaanse politiek op alle fronten.
Op een van onze vrije avonden werd ik met mijn gezin door mijn Italiaanse uitgever meegenomen naar het stokoude wijnhuis Scrimaglio in Asti in de Piemonte, bij wijnkenners beroemd om barolo’s, barbaresco’s en natuurlijk parelende muscato’s d’Asti. Ik werd rondgeleid door een achterkleinzoon van de stamvader, die trots vertelde over een uitbundig feest dat de wijnboerderij ieder jaar in de zomer organiseerde, waarbij ze een prijs uitreiken aan een journalist, schrijver of cabaretier die – net als de wijnboerderij – onafhankelijk wenst te blijven. Ik geloof niet dat ik ooit heb gehoord dat een Nederlandse voedsel- of drankproducent zich op die manier durft te onderscheiden. Om zijn verhaal kracht bij te zetten liet de kleinzoon me fotoboeken zien van voorgaande feesten, foto’s die mij later, in retroperspectief, deden denken aan de Italiaanse film La grande bellezza.
Deze film heb ik leren kennen op voorspraak van de Utrechtse schrijver Jerry Goossens, die een stuk schreef voor de catalogus van een internationale kunsttentoonstelling over de punkbeweging. De opening van de tentoonstelling vond plaats in Rome, in de Academie de France, in de statige Villa de Medici bovenaan de Spaanse trappen. Goossens ging daar op in een uitgelaten onderwereld van Italiaanse adel, ultrahippe krakers, champagne, buitenissigheden, glamour, het literaire levensgevoel, beaumondes en lowlifes. Hij liep er rond in zijn eigen La grande bellezza.
Eigenlijk had ik destijds niet zoveel zin om de bejubelde film van regisseur Paolo Sorrentino, het wonderkind van de Europese cinema, te gaan zien, want films over schrijvers zijn in de regel lachwekkend of ronduit ergerlijk. De waarheid is dat er niet één schrijver is, zoals er niet één moslim of Amerikaan is, maar toch wordt in films voortdurend een stereotype beeld van ‘de schrijver’ gepresenteerd.
Schrijvende personages in films zijn vrijwel zonder uitzondering zwaar geromantiseerde louter clichés debiterende karikaturen. Vaak getourmenteerd, vaak larger than life, nog vaker smaller than life, maar altijd ongeloofwaardig. Mensen die geen schrijver zijn hebben opvallend vaak een gemankeerd beeld van hoe schrijvers zich (zouden moeten) gedragen, een beeld dat steevast terugkomt in films met schrijvers in de hoofdrol. Filmschrijvers kampen voortdurend met inspiratie, ze zijn op het overdrevene af gevoelig of juist op het absurde af harteloos, ze gaan zich te buiten aan liederlijkheden of wenden zich juist van de wereld af in een alles vernietigende misantropie.
Na het zien van La grande bellezza moest ik deze mening bijstellen. Hoofdpersoon van de film is de 65-jarige kek geklede playboyeske journalist Jep Gambardella (gespeeld door de innemende Toni Servillo), die ooit landelijke roem genoot als aanstormend romanschrijver. Zijn debuut werd bejubeld en vol geestdrift stortte Gambardella zich op zijn volgende boek. Maar zoals het gaat: hij werd opgeslokt door het leven, het succes, het gekwebbel en het lawaai. Vol overgave stortte hij zich op buitenissige feesten, seks en het roemruchte kunstzinnige nachtleven van misschien wel de meest decadente verganegloriestad ter wereld: Rome, met zijn eeuwenoude schoonheid. Zijn tweede boek kwam er nooit.La grande bellezza (De grote schoonheid) is een ongekend goede film, met spectaculaire beelden van prachtige façades, met overweldigende muziek, hilarische humor en een droevig stemmende tragiek van de personages – maar wat mij het meeste raakte was wat de film over schrijven en schrijvers laat zien, de discussies, ruzies, conflicten, onvervulde verlangens en gefnuikte ambities. Ondanks alle pracht en praal schetst het slot van de film voor mij – als schrijver – een eindelijk eens niet geromantiseerde beeld van het schrijven, een ware aard die ik hier niet zal onthullen (al eindigt het zoals het altijd eindigt: met de dood). Na de slotwoorden en de betoverende koormuziek van de Britse componist John Tavener, blijft de kijker – althans déze kijker – diep ontroerd en tegelijkertijd vertwijfeld achter.