VARAgids 2018 2019 51 52 Een Kerstverhaal – Belle Afrique

Het was 24 december en een verzengende warmte zorgde ervoor dat Luciën Ruitenberg zich nog meer verheugde op het naderende Kerst, misschien wel voor het eerst van zijn leven. In dienst van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO had hij bijna vijf maanden in zijn eentje door Afrika gereisd, van het ene moeizaam functionerende ziekenhuis naar het andere zwaar gesubsidieerde gezondheidscentrum. Luciën zag ernaar uit om de feestdagen te vieren bij zijn ouders in Baarn, hoe vervelend het samenzijn ongetwijfeld zou worden. Het rondtrekken door Afrika had veel van Luciën gevergd, hij verlangde naar de rust en reinheid van zijn ouderlijk huis, en daarvoor nam hij zijn veeleisende vader, streberige broers met hun stuitend oninteressante vrouwen en onopgevoede kinderen op de koop toe. Zijn moeder had gevraagd of hij alleen kwam of eindelijk eens iemand meenam. Ze had het bedoeld als grapje, maar ze meende het natuurlijk wel.

Luciëns laatste stop was Burundi, waar hij ’s ochtends een moeizame ontmoeting had met een commissie van incompetente ziekenhuisdirecteuren, die abrupt eindigde omdat een van de mannen last kreeg van hartritmestoornissen. Luciën was de enige aanwezige die hem kon helpen. Toen er een ambulance kwam zei de man tegen de ambulancebroeder: ‘Ik wil niet naar mijn eigen ziekenhuis!’

’s Middags bezocht Luciën in de buurt van hoofdstad Bujumbura het internaat uit zijn jeugd, en daar had hij meer tegenop gezien dan hij vooraf zou hebben toegegeven. Toen Luciën eind jaren 70 met zijn gezin in Burundi woonde – waar zijn vader als chirurg en zijn moeder als operatieverpleegkundige werkte – was er voor moeder Ruitenberg één ding heilig. Hoe wezenloos zwaar het in het stuurse land ook was, hoe onverteerbaar hard de levens van de bevolking en hoe groot de persoonlijke tegenslagen van de familie en al hun logistieke problemen: er waren uitingen van beschaving waaraan de Ruitenbergers zich onveranderlijk hielden.

Luclëns vader zat immer glad geschoren aan de ontbijttafel, de kleren van Luciën en zijn broers waren altijd onberispelijk gewassen, het eten serveerde zijn moeder zonder compromis in schalen en op borden, en drankjes – met name peperdure geïmporteerde Belgische bieren – werden gedronken uit glazen en nooit uit de fles. Dat was volgens zijn ouders de enige manier om zich staande te houden in een samenleving die op alle punten aan het desintegreren was (de Burundese genocide van 1972, waarbij tweehonderdduizend mensen waren afgeslacht, was nog door niemand vergeten).

De zware jaren in Burundi hadden Luciën gevormd, hoe kon het ook anders? De drie jongens van het gezin hadden gezeten op een katholiek Belgisch internaat niet ver van de hoofdstad Bujumbura, met Frans en Nederlands als voertaal. Het voelde vreemd om midden in een weerbarstig Afrikaans land te worden onderwezen uit suffe Vlaamse schoolboeken uit de jaren 50. Luciëns vader, de oude Ruitenberg, vond het destijds aan zijn stand verplicht om een paar jaar als tropenarts te werken en nooddruftige mensen te helpen. Even was er sprake van geweest dat Luciën als jongste zoon niet mee naar Afrika zou gaan, maar in Nederland zou worden ondergebracht bij een kostschool. Luciën had zijn ouders gesmeekt hem toch mee te laten reizen, niet uit verlangen naar een onbestemd avontuur – de motivatie van zijn broers – maar uit een opspelende angst voor wat hij later ‘moederwee’ zou noemen: de dreiging van het gemis van zijn ouderlijke koestering. Zelfs in zijn studententijd speelde zijn moederlijke Sehnsucht hem nog weleens op, al was dit niet bepaald een emotie die je makkelijk met anderen deelde. Hij had medestudenten althans nog nooit horen roepen dat zij hun moesje zo misten. Jaren later had Luciën, rondreizend door Afrika, er op gezette tijden naar verlangd weer bij zijn moeder te zijn en zich onder te dompelen in haar nuchterheid, daadkracht en liefde.

De hereniging met het katholieke internaat uit zijn jeugd was veel minder confronterend dan hij had gevreesd. Er werkten geen priesters en nonnen meer die hij zich kon herinneren en de gebouwen van het complex waren mettertijd dusdanig verbouwd dat hij er weinig meer herkende. Het internaat had ieder Afrikaans internaat voor expats kunnen zijn, niet de halve gevangenis waar hem alle verplichte schoolvakken waren bijgebracht, soms met harde vlakke hand. De zweterige Waalse pastoor die hem ontving was vriendelijk, maar zichtbaar opgelucht toen Luciën na anderhalf uur alweer aankondigde dat hij terug moest naar het vliegveld om zijn vlucht naar Brussel te halen. De man wenste hem in het Kirundi een zalig kerstfeest. Umwaka mwiza. Luciën had tijdens zijn jonge jaren in Burundi een paar woorden van de lokale taal leren spreken en bedankte de pastoor voor het bezoek en de genoten gastvrijheid.

De ellende begon die avond. Luciëns vliegtuig zou om negen uur vertrekken richting België, en daar leek het ook even op, maar op de startbaan stond het toestel lange tijd stil. Het vliegtuig was slechts voor de helft gevuld, voornamelijk met zakenmannen en vertegenwoordigers van ngo’s, die de feestdagen bij hun familie in Europa wilden doorbrengen. De meesten probeerden te slapen of keken gelaten naar het in-flight entertainment. Om half één ’s nachts stond het toestel dankzij softwareproblemen nog steeds geparkeerd langs de vertrekbaan. Om drie uur taxiede de opgetrommelde sleepdienst het vliegtuig terug naar de vertrekhal, waar alle passagiers morrend en slaperig het toestel weer moesten verlaten. Twee uur later werd duidelijk dat de vlucht werd gecanceld tot nader order, waarschijnlijk tot 26 of zelfs 27 december. Umwaka mwiza iedereen. De reizigers – de meesten gewend aan de onvermijdelijkheden die leken te horen bij dit deel van Afrika – namen de boodschap gelaten zuchtend aan. Vanwege het late uur en de Kerst bleek het voor de enige overgebleven grondstewardess onmogelijk om opvang voor gestrande passagiers te regelen en daarom vertrokken veel reizigers op eigen gelegenheid terug naar huis of slaapverblijf.

Somber van het idee dat hij de kerstviering bij zijn ouders en rotzakken van broers, neefjes en nichtjes zou missen, liet Luciën zich in de ochtend door een taxi naar een hotel tussen de luchthaven en de hoofdstad rijden. Een jaar of vijfentwintig daarvoor had hij er een nacht doorgebracht met zijn familie en in zijn herinnering was het etablissement, naar Burundese maatstaven, goed te doen. Zijn verwachting lag te hoog: in al die jaren was er niets aan het gebouwen de inrichting veranderd, waardoor het hotel inmiddels een droevige en afgetrapte indruk maakte.

Het meisje achter de balie – op het naambordje op haar borst stond ‘Miss Efuru Reception’ reageerde met ongeloof op de komst van een bezoeker die op kerstochtend kwam informeren naar een kamer voor de nacht. Voor de zekerheid belde ze haar leidinggevende, een man die volgens het bordje op zijn borst ‘Mister Pierre Manager’ heette en die een kwartier later kwam aangesloft. Luciën legde Mister Pierre in gebrekkig Kirundi uit dat zijn vliegtuig vertraging had en dat hij ergens wilde slapen.

‘Het is Kerstmis,’ zei Mister Pierre Manager.

Luciën haalde zijn schouders op.

‘We hebben bijna geen gasten,’ ging de man verder, alsof dat Luciën ertoe zou brengen om toch maar voor een ander hotel te kiezen. De manager deed een laatste poging: ‘We hebben geen kerstdiner en bijna niets anders te eten…’ Luciën zei dat hij blij was met alles en simpelweg een bed voor de nacht nodig had.

Zijn kamer rook naar gal en schoonmaakmiddel, zoals zoveel hotelkamers die hij de afgelopen maanden had bewoond, maar het matras lag goed en het uitzicht was prima. Liggend op het bed probeerde Luciën zijn moeder te bellen en toen dit niet lukte viel hij in slaap. Hij lag tot halverwege de middag op bed, een luxe die hij zichzelf al een paar maanden niet had toegestaan. Tegen het einde van middag douchte en soigneerde hij zich uitvoerig, als een kleine hommage aan zijn moeder. Beschaving boven alles.

Toen hij in de uitgestorven eetzaal van het hotel kwam nam hij plaats aan een tafeltje. Het was nog steeds drukkend warm en hij verlangde naar een verkoelende drank. Op het moment dat hij zich serieus begon af te vragen of het personeel de tent had verlaten, kwam Miss Efuru Reception de ruimte binnen.

‘U krijgt tóch een kerstdiner,’ riep ze, met een trotse ondertoon, alsof ze dat persoonlijk voor hem had geregeld en ze voegde eraan toe: ‘Hamburger.’

Luciën trok verbaasd vriendelijk zijn wenkbrauwen op.

‘Microwave,’ verduidelijkte ze, een woord dat ze met ontzag uitsprak.

Knikkend gebaarde Luciën dat hij verheugd was met dit nieuws. Hamburger uit de magnetron, waarom ook niet?

Heureux ceux qui ont faim et soif de justice,’ antwoordde hij glimlachend. Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. In Burundi waren er bij Luciën door Belgische priesters en zusters veel pasklare Bijbelcitaten ingeramd, af en toe kwam er zo maar een boven, hij wist soms ook niet waar het vandaan kwam.

Even later bracht Efuru hem een halve liter Belgisch bier, dat blijkbaar nog steeds populair was in Burundi. Terwijl ze een glas voor hem inschonk, vroeg Luciën wat haar naam betekende. Burundezen hebben naast een voornaam in het Kirundi vaak ook een Franse voornaam die iets bijzonders uitdrukt, bijvoorbeeld Accident (een ongeluk), Dimanche (geboren op zondag), Cadeau, Ringo-Starr of Eddie Murphy. Daar had Luciëns gezin zich altijd geamuseerd over verbaasd.

‘Dochter van de hemel,’ antwoordde Efuru, met een kleine glimlach. ‘Mijn Franse voornaam is Belle Afrique.’

‘Mijn naam betekent “licht”,’ zei Luciën.

Hij vroeg waar Mister Pierre Manager en de andere personeelsleden uithingen, waarna hij hoorde dat iedereen naar huis was gestuurd om Kerst te vieren met familie. Ook de kok was vertrokken en daarom moest Efuru zelf Luciëns maaltijd in de magnetron stoppen.

‘En wat eet jij dan? Voor jou is het toch ook Kerst? Nu voel ik me bezwaard dat ik jouw kerstfeest met je dierbaren heb ontnomen.’

Efuru zei dat hij daar niet mee moest zitten. Ze mocht van Mister Pierre zelf ook een hamburger nemen, vertelde ze, er stond ijs in de vriezer en er was vers fruit voor een feestelijk nagerecht.

Luciën vroeg waar en wanneer zij haar maaltijd zou gebruiken, maar daar had ze nog niet over nagedacht. Hij nodigde haar uit om samen met hem te dineren, een aanbod dat ze lachend afwees.

‘Kom op!’ riep Luciën. ‘Het is Kerst. We kunnen toch niet ieder voor zich van onze hamburger genieten in eenzaamheid? Dat is niet de geest van het feest. Kerst is er voor saamhorigheid. Dat heeft met beschaving te maken.’

Efuru lachte opnieuw hartelijk en toen ze wegliep, wist Luciën niet of ze hierin nu had ingestemd of niet. Hij dronk van zijn koude bier en hoorde zijn maag borrelen. Na een minuut of twintig kwam Efuru weer bij zijn tafel, al had ze echter geen bord of dienblad bij zich met een heerlijk geurende hamburger. Ze oogde bedrukt en vertelde dat ze met een groot probleem zat, dat ze haar baas al had geprobeerd te bellen, maar hem niet aan de lijn kreeg. Aanvankelijk wilde ze niet zeggen wat er was, tot ze beschroomd vertelde dat ze niet wist hoe de magnetron precies werkte. De kok had het voorgedaan, maar ze was zijn uitleg vergeten. Efuru had twee hamburgers dusdanig opgewarmd dat er één helemaal zwart was geworden en de ander ontploft.

De tranen schoten in haar ogen en Luciën probeerde haar te troosten. Hij liep met haar mee naar de keuken, die al net zo afgetrapt was als de rest van het hotel. Tot grote opluchting van Efuru vonden ze in een vriescel nog een paar magnetronhambugers, die Luciën in de magnetron stopte.

Een kwartier later zaten ze tegenover elkaar aan zijn tafel: de Nederlandse tropenarts in dienst van de WHO en de Burundese dochter van de hemel die nog nooit langer dan drie minuten had gesproken met een buitenlandse man. Luciën had een glas Belgisch bier voor haar ingeschonken dat ze tot zijn verbazing zonder tegenstribbelen had geaccepteerd. Zalig zijn zij die hongeren en dorsten.

‘Umwaka mwiza, Belle Afrique,’ zei hij, met zijn glas in de lucht.

Bon Noël, Mister Licht,‘ zei Efuru.

Ze tikten hun glazen tegen elkaar, uiteraard ongewis van het feit dat ze precies een jaar later weer samen Kerstmis zouden vieren, bij zijn ouders in Baarn – tot immens plezier van Luciëns moeder en van henzelf.

Ronald Giphart, december 2018