Verlatenheid

VARA Gids 5 30 januari – 5 februari 2021

“Is daar iemand?”

Schrijvers blikken terug op het eenzaamste moment uit hun leven en hoe ze zichzelf uit deze put weer omhoogwerkten.

De volgende schrijvers schreven voor deze rubriek de volgende stukken:

  • Jessica Durlacher – Van brood tot boek
  • Arnon Grunberg – Ware eenzaamheid
  • Ronald Giphart – Verlatenheid

Verlatenheid (Ronald Giphart)

Mijn ‘eenzaamste momenten’ waren niet tijdens mijn puberteit, hoewel ik in die jaren – net als naar ik aanneem iedereen – zo nu en dan een gevoel van sociale uitsluiting en eenzaamheid ervoer. In mijn geval had dat met een verhuizing te maken: op mijn veertiende ging ik met mijn vader en stiefmoeder naar een nieuw dorp en een nieuwe school. Mijn nieuwe klasgenoten spraken een dialect dat ik niet kende (‘kaks’), zoals zij op hun beurt mijn stadse accent niet konden volgen. Ook hielden zij zich met zaken bezig (hockey, zuipen) die mij niet boeiden en droegen ze kleren en schoenen die ik echt belachelijk vond (lamswollen truien en bordeelsluipers).

Nu had ik kunnen zwelgen in puberale zelfgenoegzaamheid, en dat heb ik ook wel even gedaan, maar blijkbaar koos ik er na een tijdje toch voor om niet als Einzelgänger door het leven te gaan. Binnen een paar maanden praatte ik – tot hilariteit van mijn ouders – ook kaks, droeg ik lamswollen truien en Clarks, en werd ik dorpspuber onder de dorpspubers. Ik paste mij aan en daar schaam ik mij niet voor: dat zal een overlevingsstrategie zijn geweest. Ik draag overigens nog steeds lamswollen truien en Clarks.

Mijn échte eenzaamheid kwam later, eindjaren 80, begin jaren 90. Toen ik begon met schrijven en later de ambitie kreeg om mijn leven te vullen met het schrijven van romans, had ik niet geen enkel vermoeden dat ik zoiets alleen zou kunnen waarmaken door ‘verlatenheid’ een vast onderdeel van mijn leven te maken. Er is bijna geen eenzamer beroep dan dat van schrijver: wie de innerlijke noodzaak voelt lange doorwrochte teksten te moeten schrijven, komt er na veel mislukkingen achter dat dit hem alleen zal lukken als hij uren met zichzelf doorbrengt, in zelfgekozen afzondering.

Dat is iets waartoe ik mezelf heb moeten dwingen, want als beginnende en nog niet publicerende schrijver was het altijd makkelijker om met vrienden naar de kroeg te gaan of anderszins excuses te vinden om mij niet langdurig af hoeven te zonderen, dan aan het werk te gaan.

Gelukkig vond ik aan het begin van mijn studententijd een ideale baan: nachtportier in een ziekenhuis. Vijfjaar lang ben ik dat geweest: ik werkte zeven nachten achter elkaar en dan was ik twee weken vrij. Omdat nachtdiensten beter betaalden dan werk overdag hield ik van het schema ‘zeven nachten op, veertien nachten vrij’ genoeg over om de huur van mijn studentenkamer te kunnen betalen, boeken te kopen en mijn koelkast te vullen.

Toch was het niet alleen het geld dat deze baan zo aantrekkelijk maakte, want als ik ergens het vak van schrijver heb geleerd was het zittend achter de balie van mijn receptie, waar ik urenlang de tijd had om, vaak ongestoord, te werken aan wat ik zonder enige relativering als mijn roeping zag. Dat zijn de eenzaamste momenten in mijn leven geweest: ’s nachts, in volstrekte alleen gelatenheid, van de wereld en mijn vrienden verstoten, schrijvend aan mijn debuutroman. De eenzaamheid van het schrijverschap.