Verslagenheid

De Volkskrant, 20 juni 2008

Ik waarschuw van tevoren: dit stukje gaat over te vroeg geboren baby’s en ander leed. Mijn zoon – niet te vroeg, maar te dik geboren – lag op de intensive care van een kinderziekenhuis, tussen lotgenootjes. Kindertjes met bulten, kindertjes die dingen misten, kindertjes die dingen te veel hadden, kindertjes met onuitsprekelijke syndromen, kindertjes die zwaar in de verdrukking hadden gezeten.

In het midden van de ruimte stond de wachtpost van waaruit verpleegkundigen en artsen de patiëntjes in de gaten konden houden. De baby’s – sommigen pasten in een mannenhand – lagen aangesnoerd aan vele lijnen, die op hun beurt verbonden waren aan ingewikkelde apparaten en computers. Wat me opviel op de IC: de veelkleurige klanken. Het geluid van een zaal met couveuses en babybedjes klinkt als een concert van bliepjes en belletjes, geregeld doorsneden met babygehuil, gemurmel, gekir, gepruttel, geboer. Een serene drukte.

Niet ieder toetertje was een alarmbel. Vaak liet een pomp of een infuus om de zoveel tijd een scheetje om te laten horen dat het ding nog functioneerde. Ik moest hier als beginnende IC-ouder de eerste dagen aan wennen, want het was mijn natuurlijke reactie om bij ieder pingeltje van willekeurig welke hartslagmeter direct de defibrillatorkar voor te rijden.

Om privacyredenen werd de ouders gevraagd zich alleen met hun eigen baby bezig te houden, maar in praktijk zochten veel ouders steun bij elkaar. Dit gebeurde zonder al te veel woorden. Een glimlach, een gedeelde zucht, een extra kop koffie op de dag van een hersenoperatie.

Soms werd de ouders verzocht de afdeling te verlaten. Dit was als er een kindje was overleden en de familie afscheid kwam nemen. Af en toe werd dan aan het bed van zo’n verdronken poesje een religieuze dienst gehouden. Ik ben niet van de gelovige, maar dit zijn de weinige momenten dat ik godsdienst begrijp.

Op een gegeven moment kwam mijn zoontje terug van een ingewikkelde buikoperatie. Twee babybedjes verderop was een meisje bezig aan haar laatste uurtje. Er was iemand onderweg om het de laatste sacramenten toe te dienen (dit had er meen ik mee te maken dat het lichaampje anders niet op een gewijde begraafplaats kon worden begraven). Ouders werd gevraagd de zaal te verlaten, maar omdat mijn baby net onder het mes was geweest, mocht ik blijven, mits ik de gordijnen zou sluiten.

Terwijl ik naast het bed van mijn zoon wat probeerde te lezen – ik heb acht weken over één boek gedaan waarvan ik me de titel niet meer kan herinneren – hoorde ik de ouders, familieleden en geestelijk verzorger binnenschuifelen. Aan hun voetstappen was hun verdriet te horen.

Ik stond in dubio. Mijn beroep veronderstelt een zekere nieuwsgierigheid en onder normale omstandigheden deins ik er niet voor terug eens een onbekende la open te trekken of in een restaurant een gesprek af te luisteren. Ik zou mijn beroep verloochenen als ik dat niet zou doen. Nu geef ik toe dat het onbetamelijk was, maar ook in dit geval won mijn nieuwsgierigheid het van het decorum. Voorzichtig schoof ik het gordijn opzij om naar het toedienen van het heilig oliesel bij de stervende baby te kijken.

Ik wou dat ik dat niet had gedaan. De ziekenhuispriester verstond zijn vak, hij was inlevend en vol van warm mededogen. Ik was het meest ontdaan van de blik in de ogen van de ouders van het kleintje. Dat was er een van een ontroostbare verslagenheid. Zoals Khalid Boulahrouz en zijn vrouw Sabia zich ook zullen voelen.

Martin Bril is afwezig. Hij wordt vervangen door Ronald Giphart