De Volkskrant, 20 november 2008
De buitenwereld heeft vaak een romantisch beeld van schrijvers, een beeld dat weer eens hilarisch werd bevestigd in een interview met de Franse auteur Frédéric Beigbeder (de Volkskrant, 18 november 2008).
Het fantastische leven van succesvolle schrijvers spreekt bij de massa blijkbaar tot de verbeelding. Schrijvers schrijven niet, maar drinken, feesten, musiceren en discussiëren tot diep in de nacht, het liefst met mooie jonge spetters aan hun zijde en vergezeld van rijke Russische industriëlen of hedonistische mecenassen. De mythe van het grootsche en meeslepende schrijversbestaan.
Dit romantische beeld slaat natuurlijk nergens op, al moet ik toegeven dat ik – begeesterd door de woorden van Beigbeder – dinsdagnacht ook in het uitgaansleven verzeild ben geraakt. En dan heb ik het niet over een Parijse discotheek of een Moskouse hotspot, maar over het Groningse oudbruine café-biljart Wolthoorn, waar ik terechtkwam in het gezelschap van studenten en maar liefst drie schrijvers die het afgelopen jaar zijn gedebuteerd met een roman.
Voor wie het per se weten wil: volgens schattingen zijn ongeveer 600 duizend Nederlanders bezig met het schrijven van een debuutroman. Van deze groep worden er per jaar ongeveer vijftig ontdekt door een serieuze uitgeverij. Dit is een stabiel aantal; al jarenlang dingen vijftig nieuwkomers mee naar debuutprijzen.
Een simpele rekensom leert dus dat er de afgelopen veertig jaar ongeveer tweeduizend romanschrijvers zijn bijgekomen. Trek daar hen die ons ontvielen en hen die zijn gestopt of gefnuikt van af, en je houdt een verdomd kleine beroepsgroep over.
Voor het boekenvak is het natuurlijk onmogelijk jaarlijks vijftig nieuwe schrijvers te verwelkomen. Niet iedere roman wordt direct lovend besproken, niet iedere debutant mag bij Pauw & Witteman komen kwetteren over zijn glorieuze intree in de letteren. Na een jaar of vijf blijkt dat slechts een handjevol debutanten van één lichting de harde ratrace heelhuids is doorgekomen, de rest is weggezakt in het drijfzand van de vergetelheid, hoe onterecht ook.
Het is de harde werkelijkheid: de wereld is vaak onaardig voor nieuw talent. Noem het de tragiek van de onbesproken debutant. Jarenlang heeft hij gezwoegd op een meesterwerk, om vervolgens maandenlang te wachten op aandacht, een bespreking, een teken van leven, een aardig woord in de krant die hij dagelijks leest.
Zo waren alle drie de debutanten met wie ik dinsdagnacht aan de toog hing, maanden na de verschijning van hun romans nog niet gerecenseerd in de Volkskrant, en wie dat niet zelf heeft ondervonden weet niet hoe vernederend dat is. Twee van de schrijvers waren goddank wel besproken in NRC Handelsblad, wat de pijn een beetje verzachtte.
Nu zou je kunnen zeggen dat het onmogelijk is te voorspellen welk debuut succesvol wordt en welk niet, maar dit is onjuist. Volkskrant-critica Daniëlle Serdijn is afgestudeerd op de vraag welke debutanten een grotere overlevingskans hebben, waarbij zij met alle mogelijke factoren rekening hield, behalve met literaire kwaliteit (want die is niet wetenschappelijk meetbaar). Het blijkt dat schrijvers die ‘vrienden’ hebben in de literatuur, vaker doorbreken dan de eenzamen en buitenstaanders.
‘Het nieuwe heeft vrienden nodig’, zei ik afgelopen dinsdagnacht tegen een van de drie sombere debutanten. Dat was voordat ik stomdronken op de biljarttafel probeerde aan de kroonluchter door het café te zwaaien. Grootsch en meeslepend deed ik de jongen een plechtige toezegging, en zoals iedereen weet: kroegbelofte maakt schuld.
Welnu.
Coen Peppelenbos is een schrijver uit het verre Groningen. Afgelopen zomer verscheen zijn debuutroman bij de Arbeiderspers. Het boek is a good read, een politieke zedenschets, een thriller en een relatiedrama ineen. Het ligt bij iedere goede boekhandel en het heet Victorie.