Kijk Magazine, april 2001, nummer 4
Onlangs was ik op een school in het oosten, waar ik na afloop van een lezing uit mijn boeken zowaar kritiek op deze column kreeg. Een gang van een stuk of vijf homeboys stond aarzelend om me heen. Een van hen zei dat hij mijn stukjes de laatste tijd ‘anders’ vond. Ik vroeg hoe hij dat bedoelde. Hij legde uit dat ik vroeger over ‘andere dingen’ schreef. “Je bedoelt dat ik twee jaar geleden meer over seks schreef?” Dankbaar dat ik het S-woord had gezegd knikten de leerlingen uitbundig. Wanneer ging deze column weer eens ongegeneerd over de techniek achter de seks? De mechanica van een ejaculatie, de stootkracht van een genen-implanteer-stift (zeg maar een erectie), de viscositeit van voorvocht, de chemische processen binnen ‘een geleidgang van gelaagd epitheel naar een chromosomen-samensmeltings-broedorgaan’ (zeg maar een vagina), de wapenwedloop tussen spermacellen onderling, van die dingen. Dat geleuter over wetenschap… Seks wilden ze!
Pauwenveren
Nu was het bij mij op school zo (net na de dood van Karel de Grote) dat de leuke leerlingen bij de ingang stonden te roken en dat de kneusjes rondjes om het gebouw liepen. Ik liep uiteraard rondjes, samen met twee vrienden. We kwamen vaak drie erg mooie meisjes (uitzondering op de regel) tegen, die wie altijd monter groetten, hoewel ze bijna nooit iets terugzeiden. Speciaal voor hen hebben we toen een tijdschrift opgericht en gevraagd of ze bij de redactie wilden. Bij een schoolgenoot richtten we in de garage een redactieruimte in en via een leraar vonden we een drukker en adverteerders. De meisjes hapten toe. Toen we nog suf rondjes om de school liepen hadden ze ons niet in de gaten, maar nu we ons heel creatief als schrijvers, journalisten en striptekenaars gedroegen vonden ze ons plotseling erg interessant en wilden ze graag meedoen (al duurde dat maar een half jaar).
“Maar wat heeft dit nou met seks te maken?” hoor ik het groepje leerlingen uit het oosten alweer verzuchten. Welnu, een stelling van de Amerikaanse evolutiepsycholoog Geoffrey Miller luidt dat karakteristieke producten van de menselijke geest (taal, kunst, muziek, godsdienst, humor, KIJK) geen neveneffecten zijn van het exploderen van onze hersenkracht ten tijde van het Pleistoceen, maar de hoofdoorzaak van deze hersenexplosie.
In zijn recent verschenen boek De parende geest (Uitgeverij Contact) vergelijkt Miller ze met de staart van een pauw. Op een gegeven moment creëerden vrouwtjespauwen een sexuele voorkeur voor mannetjespauwen met een kleurrijk staartverenpalet. Daardoor kregen die mannetjes meer nageslacht dan de mannetjes met staarten met vuilniszakmotief.
Deze ‘seksuele selectie’ mag niet worden verward met natuurlijke selectie. Voor de KIJK-lezers uit Kansas (waar natuurlijke selectie op scholen niet mag worden geëxamineerd) en voor de gebruikers van de gereformeerde versie van de Malmbergleermethode Biologie voor jou (waar ze om niet te choqueren de evolutieleer ook maar hebben geschrapt): natuurlijke selectie is het proces waarbij bepaalde genen van organismen onder gegeven omstandigheden beter blijken te overleven dan andere genen. Met andere woorden: dieren die vanwege gunstige genen een heel klein beetje beter zijn toegerust voor hun omgeving dan soortgenoten hebben een heel klein beetje grotere kans dat hun nageslacht voortleeft. Dit is een onvoorstelbaar langzaam en blind (dom) proces, dat te maken heeft met onder andere weersomstandigheden en het gevaar van parasieten en roofdieren.
Seksuele selectie daarentegen gaat sneller en het proces is ook niet dom, maar intelligent. Zoals Miller zegt: natuurlijke selectie komt voort uit concurrentie om overlevingskansen en seksuele selectie komt voor uit voortplantingskansen.
Sterk signaal
Seksuele selectie is een manier van individuen om zelf actief genen te filteren en te kiezen met wie ze zich voor vijftig procent zouden willen voortplanten. Telkens als we een minnaar of minnares kiezen en daar nageslacht mee krijgen, hebben we zelf bijgedragen aan de evolutie van de soort. En daarom hebben vrouwtjespauwen ervoor kunnen zorgen dat mannetjespauwen hun belachelijk grote kleurenwaaiers konden ontwikkelen. Deze staarten hebben in het overlevingsgevecht geen enkel voordeel (sterker nog: het onderhoud kost tijd en roofdieren hebben het alleen maar makkelijker), maar in het voortplantingsgevecht is zo’n kunstwerk een zeer sterk signaal. Alleen sterke mannetjes (met sterke genen) kunnen het zich veroorloven af en toe eens een goed gesprek over een bloemetjesgordijn op te zetten. Volgens Miller is de scherpe menselijke geest (die ons in staat stelt met elkaar te praten, bruggen te bouwen, muziek te maken en te lachen) niet ontstaan als bijproduct van ons eeuwenoude overlevingsgevecht, maar als zeer sterk signaal in het voortplantingsgevecht. De menselijke seksuele selectie zou zich tijdens onze evolutie meer zijn gaan richten op onze geest en minder op ons lichaam. Onze grote hersenen zijn onze pauwenstaarten. En het lezen van KIJK, en ook deze column, heeft dus alles met seks te maken.