Wachten op Sparood

Maandblad Boutart, oktober 1992

door Ronald Giphart

Een lekker avondje Beckett komt al sinds jaar en dag neer op een lekker avondje vervreemden. Dit begon voor mij al met het programmaboekje, waarin regisseur en speler Carol Linssen uitlegt: ‘Gelukkige dagen is een stukje moderne eigentijdse mythologie.’ Hier vervreemd ik altijd enorm van. Niet zomaar een moderne eigentijdse mythologie, nee, een stukje moderne eigentijdse mythologie. (Wat overigens ‘eigentijds’ toevoegt aan ‘modern’ is mij niet duidelijk, alsof je ook zou kunnen spreken van een stukje ouderwetse eigentijdse mythologie, of een stukje moderne klassieke mythologie.) Eerlijk gezegd is mijn avond dan al verpest. Maar goed. In Gelukkige dagen leeft een vrouw tot haar middel in het zand. Haar man leeft in een hol achter haar en leest alleen de krant. De vrouw zakt steeds verder in de modder. Uiteraard is dit (innerlijke!) wegzakken een metafoor voor noem het maar op: een relatie, een gezin, het scheppen van wat dan ook, de martelgang der tijden, de lange eenzame weg naar de dood, de onbenoembare angsten en twijfels, de zoektochten naar het onbereikbare geluk.

Zelf had ik eerlijk gezegd onmiddellijk voeling met dit stukje. Ik begreep het meteen tot in mijn vingertoppen. Ik dacht: ik zak weg in wat men mij hier probeert duidelijk te maken. Vooral manifesteerde dit gevoel zich in de pauze. Het Appeltheater in Scheveningen is zo’n lekker knusse, heerlijk artistiek-verbouwde tramremise (de straatstenen rondom de voormalige rails hebben ze gewoon laten liggen, zo enig) en het publiek bij Gelukkige dagen bestond dan ook uit gezellige, creatieve, maar toch wat belegen huppelpetutjes. Nee, het waren zeker geen Gelukkige minuten, daar in de pauze, daar voor die bar, daar tussen al die voordringende D66-intellectuelen. Ik vind dat altijd zo raar in dit land, je staat met wat mensen voor een bar, iemand bestelt iets te drinken, wat hij vervolgens krijgt, waarop niemand ruimte maakt om deze man er even door te laten. Hoe komt het toch dat waar ik mij ook bevind, ik altijd de beschaafste blijk? Ik stond daar maar, tussen inschuivende geniepige culturele Wolfenspergers, volkomen gefrustreerden krampachtig proberend mijn beschaving te bewaren, als in een… een.. een berg zand waarin ik steeds dieper zakte. Wachten op Sparood was de titel van het werk dat ik ter plekke concipieerde.

Maar goed, afsluitend en nogmaals: ik vond Gelukkige dagen een fantastisch stuk, dat eigenlijk iedereen zou moeten zien. Al was het alleen al om de subliem-prachtige rol van Christine Ewert, die de in het zand zakkende vrouwe speelt. Sowieso vind ik dat een van de verworvenheden van het (laat iemand dat beladen woord maar eens durven te gebruiken) volwassen worden: dat je inziet dat oudere vrouwen (ik spreek liever over gerijpte meisjes) ook leuk zijn, om op te vallen en zo. Met gerijpte meisjes is het aangenaam vertoeven. Ze zijn zichzelf, en toch kwetsbaar; geraakt en toch mooi; en ze ‘weten wat van de wereld’. En die nauwelijks overwonnen walging van jongemeisjes voor fellatio is oudere dames ten enen male vreemd, geloof me. Wat ik eigenlijk wil zeggen is dit: op zich interesseert die Beckett me niks. Mensen, die vind ik nou belangrijk, toevallig. En dan maakt het mij niet uit of ik die in Pinter zie, in The bald and the beautiful of in een of andere virtuele realiteit. Zo en nu is het weer even tijd voor een stukje masturbatie.

Besproken: Gelukkige dagen van Samuel Beckett

Uitvoering: Het Appeltheater in Scheveningen

Gezien: 12 september 1992