Wilfried de Jong

Vara Gids nr. 28/29, 10 – 23 juli 2021

Foto’s: Erik Smits

Bij een andere gelegenheid heb je me eens mooie verhalen verteld over je vader… Ja, hij had een diepvriesgroothandel in Rotterdam, mensen zeggen vaak dat ik daarover zou moeten schrijven. Het bedrijf lag aan de Coolhaven en werd gerund door mijn vader Wim en zijn broer Kees. De Jong Diepvries heette het. Er stonden twee enorme vriescellen met kip, ijs, vlees, groente, shasliks, you name it, we got it. Als kind hielp ik mijn vader met laden en lossen, in min 20 graden. Rond mijn achttiende heeft mijn vader één keer gevraagd of ik het wilde overnemen en daarover heb ik even nagedacht. Maar dan had ik een economische opleiding moeten volgen en ik zag mezelf geen leidinggeven, dus het is heel goed voor het bedrijf en voor Nederland dat dat niet is doorgegaan.

Bestaat het nog? Het is verkast naar een andere plek, mijn neef heeft het overgenomen en een van mijn broers werkt er als vrachtwagenchauffeur. Laatst ben ik nog eens naar de Coolhaven gereden, in het teloorgegane pand was een wietplantage ontdekt… mijn vader draait zich om in z’n graf. Daarover gesproken. Toen mijn vader werd begraven was het een van de koudste dagen in december. Er stond een ijzige wind en het voelde echt als min 20. Dat was dus voor mijn vader een heel herkenbare kou, toen hij zijn graf in zakte.

Dat is een anekdote die er inderdaad om schreeuwt om eens mooi te worden opgeschreven. Terug naar die diepvriesgroothandel, die je dus niet wilde overnemen. Wat had je wel voor ogen? Als jongen wilde ik eigenlijk piloot worden, ik was volslagen gek van de Concorde, een ontzettend mooi supersonisch vliegtuig. Daarover zou ik graag een keer een ode willen maken. Een oom van me werkte bij Fokker en van jongs af heb ik vliegtuigjes en spullen verzameld. Ik had een standaardbrief die ik nog steeds uit mijn hoofd ken… Dear sirs, as I am very interested in aviation, I ask you kindly but .friendly to send me – komma – if possible – komma some pictures of your airplanes. Dit schreef ik dan met de hand aan vliegtuigfabrieken. Vaak kwamen er zulke grote foto’s terug dat ervoor moest worden aangebeld.

Waarom ben je geen piloot geworden? Ik kwam er vrij snel achter dat je daarvoor wiskundig inzicht moest hebben en ik was een echte alfa-jongen. Ik ben altijd meer een dromer geweest. Nauwgezet beschilderde ik modelvliegtuigjes, die ik aan visdraadjes boven mijn bed hing. Als in de zomer het raam openstond zweefden ze echt een beetje, daarbij viel ik in slaap. Ik herinner me dat na de middelbare school iedereen die ik kende ging studeren, maar ik weken achter elkaar op een grote draaistoel bij het raam zat om naar buiten te staren en te nadenken. Ik heb denk ik wel zes weken op die stoel gezeten. Het had ook zes jaar kunnen duren, want na zes weken kom je er niet per se achter wie je bent of wat je wilt in het leven. Laatst zei iemand in een winkel tegen me: ‘Hé Wilfried!’ Ik herkende die kop en ik zei: ‘Hé Michael.’ Een oud klasgenoot van me. Ik vroeg of hij arts was geworden, want dat wilde hij op school al. Arts en rijk worden, dat waren de beloften die hij zichzelf had gedaan en die hij 45 jaar later had ingelost. Ik heb mezelf nooit iets beloofd en ben altijd blijven zoeken.

Vond je watje zocht toen je uiteindelijk naar de sociale academie ging? Achteraf heb ik me een beetje geschaamd voor die opleiding. Het was allemaal heel soft in die tijd, ik had letterlijk huilende docenten die zeiden dat wij ons eigen leerplan moesten samenstellen. Maar het is wel zo dat ik op die opleiding heb geleerd te luisteren, te interviewen, dingen te combineren. Daarvan heb ik altijd profijt gehad, bijvoorbeeld bij 24 uur met Wilfried de Jong, waar ik mijn colleges co-counseling en vier jaar in de hulpverlening goed kon gebruiken.

Je bent maar vier jaar hulpverlener geweest. Waarom zo kort? Ik werkte met jongeren die op hun vijftiende waren weggelopen van huis. Met de jongens zat ik een beetje te sleutelen aan brommers en met de meisjes bladerde ik door dagboeken. Ik wilde niet de zoveelste autoriteit zijn tegen wie die kinderen moesten vechten. Vrienden kun je nooit worden, maar je kunt wel een band scheppen. Ik weet overigens niet of je als buitenstaander echt hulp kan verlenen, ik zag veel jongeren terugvallen. Ik kan je niet een palmares overleggen van jongeren die ik uit de goot heb getrokken, sterker nog, er ligt een stel onder de zoden. Het was de tijd van heroïne, meisjes die van huis liepen omdat hun moeder een hoer was en die twee jaar later zelf in het circuit kwamen. Ik was als begin twintiger een heel gevoelige jongen, liep in een tuinbroek, met een boordloos hemd en droeg een grote baard. Dan stond ik bij een kinderrechter als 25-jarige te overleggen of ouders onder toezicht werden gesteld of niet. Die verantwoordelijkheid was drukkend. Wie was ik dat ik op die leeftijd zulke belangrijke adviezen moesten geven? Ik herinner me een vader wiens dochter was weggelopen. Ik belde hem op en een kwartier later scheurde er een Mercedes de stoep op. Komt er een vent met zulke spierballen het kantoor binnen. ‘God… godverrrr, waar is meneer De Jong? Ik sla hem voor z’n smoel.’ Stond ik dan in mijn tuinbroek. Maar goed, lag die vent wel een uur later huilend in mijn armen dat-ie het ook niet meer wist.

Wat was je ontsnapping? Ieder jaar was er een kamp voor kinderen uit tehuizen en gevangenissen. Martin van Waardenberg was gevraagd voor het entertainment en zo werden we aan elkaar gekoppeld. Ik had als leidinggevende mijn contrabas mee en hij z’n gitaar. We zongen liedjes, deden wat geïmproviseerde sketches en de kinderen vonden het fantastisch. Daarna gingen we met ze voetballen en dan schopten we ze echt helemaal onder de zoden. Vonden ze óók geweldig. Iedere ochtend lag een kwart van de matrasjes waarop ze sliepen buiten te drogen in de zon omdat ze allemaal in hun bed pisten van hun zware jeugd. Martin stelde na dit kamp voor om samen het theater in te gaan, ik was een jaar of dertig en besloot te stoppen met werken en me in het avontuur te storten. In het begin waren er veel dieptepunten, we speelden in alle mogelijke zaaltjes. Mart had geld van z’n moeder geleend om een oude Opel Kadet te kopen, waar we zo door de vloer heen konden kijken. Soms reden we naar een voorstelling, bouwden we op en hoorden we vijf minuten voor aanvang dat er niemand was komen opdagen.

Toch hielden jullie vol en na verloop van tijd kwam het grote succes. Tot mijn veertigste heb ik vier hoog achter gewoond. Ik kende Anneloek, mijn vriendin, al tien jaar, maar pas toen zijn we gaan samenwonen. Ook werd ik pas op mijn veertigste vader. Misschien ben ik wel een laatbloeier, dat is het goede woord. Pas op latere leeftijd ben ik gaan inzien: dit zijn de te nemen stappen, dit is wat ik echt wil, dit is wat op mijn pad komt en wat ik mooi vind.

Jullie speelden uiteindelijk zes grote shows en inmiddels zijn jullie na meer dan twintig jaar terug met een comeback, die in september weer vol de theaters ingaat. Een reünie kan gevaarlijk zijn, maar in jullie geval werden jullie door pers en collega’s groots onthaald. Jochem Myjer schreef: ‘Ik vind hun voorstelling de beste voorstelling die ik ooit in het theater gezien heb. Elke scène van die show is een theaterklassieker. Het is materiaal dat al jaren bestaat en dat we hebben geperfectioneerd. En natuurlijk is er ook een beetje de valse romantiek van oude mannen die het nog steeds durven, beetje dat Rolling Stones- of Johan Cruijff-gevoel. Het is fijn dat toeschouwers als Jochem, die onze oude shows alleen van televisie kennen, nu in het theater kunnen ervaren wat het is. Live is het toch echt een andere ervaring dan voor de buis.

Je hebt weleens verteld dat je eigenlijk niet weet of Martin en jij vrienden zijn. Haha, dat is zo merkwaardig aan duo’s. Ik heb nooit ruzie met Martin, ik hou ontzettend veel van hem, vind het een heel bijzondere kerel, heb zo verschrikkelijk veel gelachen met hem, maar we komen niet bij elkaar over de vloer. De afgelopen jaren is Martin misschien één keer bij mij geweest en ik nog nooit bij hem. Voor wat wij zijn is nog geen goed woord uitgevonden. Op het podium denken mensen vaak dat we vrienden zijn, zeker als hij mij in een act in mijn gezicht spuugt. Dat gaan we in september ook weer doen, als we beiden zijn gevaccineerd. Dan spugen we elkaar in de mond en als het speeksel over onze kinnen loopt, moeten we volgens de toeschouwers wel gezworen vrienden zijn.

Bewonder je Martin? Ja zeer, zoals hij mensen spontaan kan laten lachen, dat is magisch. We hadden nog lang kunnen doorgaan, maar we hebben het aangedurfd om te stoppen omdat we beiden tegen elkaar zeiden: wat willen we nog meer? Martin wilde meer met film doen, ik meer in de journalistiek. Ik heb altijd mijn gang kunnen gaan en dat zorgde ervoor dat het tussen ons nooit is geëxplodeerd is. En dat we nu dus weer onze show kunnen spelen.

Aan de vele dingen die jij sindsdien hebt gedaan wordt nu iets moois toegevoegd: voor AVROTROS heb je fraaie odes aan Olympische sporters gemaakt, samen met cameraman Rob Hodselmans. Ben jij een bewonderaar? Heel erg. Bewondering is misschien nog lastiger om onder woorden te brengen dan kritiek. Als het om sporters gaat ben ik nooit zo bezig om mensen te bekritiseren. Kritiek in sport is een dagkoers. Dick Advocaat door het slijk halen en een week later wint hij met 6-2. Ik wil ook weer niet helemaal blind op iemand gaan, in mijn columns voor NRC zoek ik vaak naar manieren om zo te bewonderen dat het ook interessant kan zijn voor wie de sport of de sporter niet kent. Laatst had ik een stuk over atlete Sifan Hassan, die ik op tv hoorde zeggen: ‘Ik heb een haas ingehaald, ze zat achter de groene lamp.’ Daarin hoor ik meteen poëzie.

Over schrijven gesproken. Dat is bij het grote publiek misschien wel jouw minst bekende, maar door de kritiek juist meest geprezen bezigheid: jouw fictiewerk, jouw verhalen. Ben je met een nieuw boek bezig? Ik werk al een tijdje aan een novelle over een contrabassist die iets in de klankkast van zijn bas hoort meetrillen. Met wat een vioolbouwer vindt – een minuscuul rolletje tekst – gaat hij op reis. Hij is onderzoekend: steeds opnieuw probeert hij dingen uit, in plaats van mee te maken wat hij al kent. Dat vind ik een mooie drijfveer in het leven. Ik ben veel in New York geweest, maar probeer me altijd de sensatie voor te stellen dat ik voor het eerst in New York ben, voor het eerst in de taxi zit en de stad aan mijn voeten zie liggen. Die zoektochten houden mij gaande, meer dan de dingen die ik volgens mensen al heb bereikt. Die liggen achter mij, ik ben benieuwd naar wat er voor me ligt.

CV

Rotterdam, 30 september 1957
1985 Eerste theatervoorstelling Waarden berg en De Jong: Begin maar vast
1996 Laatste voorstelling Waarden berg en De Jong
2003 Presentatie Holland sport, tot 2008 met Matthijs van Nieuwkerk
2005 Eerste boek: De linkerbil van Bettini (sportverhalen, columns interviews)
2008 Presentatie 24 uur met…
2013 Presentatie Zomergasten
2014 Presentatie Met het oog op morgen (eerst vrijdagen, nu dinsdagen)
2017 Televisie-interview met koning Willem-Alexander (Ionglist Sonja Barend Award)
Wilfried de Jong schrijft wekelijks over de sportwereld in NRC. Hij is getrouwd en heeft twee kinderen.

TV

‘Voor televisie heb ik geen zitvlees, ik doe liever andere dingen: muziek draaien, op mijn contrabas spelen. Als ik kijk is het naar sport, af en toe een muziekdocumentaire en het Journaal. Netflix is aan mij niet besteed, voor series heb ik echt het geduld niet. Als ik in de auto zit, luister ik NPO Radio 1 en regelmatig Met het oog op morgen natuurlijk, dat is een baken. Muziek luister ik veel. Jazz vooral. Nu heb ik Hilton Ruiz opstaan, een Amerikaans jazzpianist’