Maandblad Boutart, oktober 1992
Interview Met Onszelf
door Onszelf
De drie generatiegenoten zitten aan een tafel in een centraalgelegen café. Natter drinkt witte bieren, Van Eijkeren ‘straight dranght’ ,zoals hij dat zelf zegt, en Giphart een Spa Rood. Natter rookt een sigaartje, Van Eijkeren steekt de ene Marlboro met de andere aan, Giphart rookt niet. Ze praten over literatuur (‘Die reportages in Hervormd Nederland worden met de dag minder’ en ‘Wist jij dat Reve het met Andreas Sinakowski doet? Dit is geen grap, dit is waar!’). De reporters worden met alle égards behandeld (Van Eijkeren: ‘Ga zitten, jullie smerige adepten van de nomenklatura.’ Giphart: ‘Wat willen jullie drinken?’). Ze melden dat ze het interview voor plaatsing in geen geval willen inzien. Natter: ‘We zouden spijt kunnen krijgen van onze uitspraken en dat willen we niet. Wij zijn echt.’
-Wat hebben jullie gemeenschappelijk?
Giphart: ‘Leuke vraag.’
Natter: ‘Zeker, zeker. Leuk verhaal, ook.’
Van Eijkeren: ‘Dat we hier met z’n drieën in een café zitten, gek.’ Dylan van Eijkeren staat kwaad op en verdwijnt van tafel, om de komende anderhalve week niet meer te verschijnen. Giphart en Natter blijven de beleefdheid zelve en lijken de vragen graag te beantwoorden.
Natter: ‘We waren op een geheim feestje van neo-nazi’s om de onlusten in Rostock te vieren, toen er redacteuren voor het partijorgaan werden gevraagd. Wij voelden ons…’
‘Bert, Bert’, interrumpeert Ronald Giphart, ‘laat je nou niet meteen zo gaan. Ik zal vertellen hoe het echt ging. Toevalligerwijs hadden we alledrie dezelfde vriendin. Kom, hoe heette het kreng ook alweer?’
Natter: ‘Kut, ja.’
Van Eijkeren (weer terug): ‘Hella.’
Giphart: ‘O ja, de zogenaamde Haasselip, zo noemden we haar. Nou daar lagen we alledrie tegelijk een keer toevallig mee in bed, en toen hebben we elkaar ontmoet. Raar hè?’
Natter:’ Nou, en toen ging ze dood, en toen…’
Van Eijkeren: ‘En toen hebben we een blaadje opgericht.’
Giphart: ‘En toen zijn we meteen ook maar homo’s geworden.’
Van Eijkeren: ‘Nee Ronald, de hardste waarheid eerst, dat was de afspraak, weet je nog. Kijk, Bert is de enige van ons die door die relatie impotent is geworden, voor hem is het wat pijnlijk.’
-Wat hebben jullie gemeenschappelijk?
Natter: ‘We zijn van adel, alledrie.’
Van Eijkeren: ‘Bedoel je of dat genoeg is om ook literair op één lijn te zitten?’
Giphart: ‘Ik ga drank halen.’
Natter: ‘Drank noemt hij dat. Spa Rood, nou goed.’
Van Eijkeren: ‘Eén lijn. Eén lijn.’
Natter: ‘We snuiven ook, als je dat bedoelt.’
Van Eijkeren: ‘Me dunkt, me dunkt. Wat moeten we dan? Samenwerken omdat onze moeders weleens ongesteld zijn geweest? Omdat onze vaders een pik hebben? Omdat we onze zussen neukten? Dat zijn toch allemaal drogredenen. Dan kunnen we ook wel zeggen dat we last hebben van achterwaartse castratieangst. Hebben we niet! Nou ja, Bert heeft ’t een klein beetje.’
Giphart zet de drank neer.
-Wat hebben jullie gemeenschappelijk?
Natter: ‘Dylans angsten.’
Giphart: ‘Oh, hou op, praat me niet over Leeghoofd. Een leeghoofd behoeft geen krans. Kijk, eigenlijk ben ik de enige geslaagde schrijver van de drie. Ik bedoel: ik heb een roman. Dat moeten zij nog maar presteren. Leuk hoor, die jongens, leuk bezig, maar wat ik doe: dat is het echte werk. Laatst nog zat ik in de trein onderweg naar mijn uitgever om, och, het manuscript van mijn Tweede Roman in te leveren. Ik was trots. Ik dacht: wie ben ik dat ik dit allemaal op mag schrijven? Zolang die twee nog geen roman hebben, ben ik mijn eigen stroming.’
Van Eijkeren: ‘Het lult weer lekker. Van dit soort gezeik word ik dus kotsmisselijk. Daarom heb ik me onttrokken aan alle andere stromingen die mij wilden adopteren. Ik dacht hier twee vrolijke bierdrinkers te treffen en na een paar ontmoetingen blijkt dat ik hier gewoonweg met een Zwagerman zit opgescheept. Ik ga even kotsen.’
Giphart: ‘Fixeer je frustraties gerust op mij als dat je oplucht.’
Natter: ‘Het probleem met deze twee jongens hier, ja kijk maar even goed naar ze, is dat ze zo verbeten bezig zijn zichzelf niet serieus te nemen. Je lacht erom, maar serieus, niet serieus genomen worden is het enige wat ze serieus willen. Als je het me eerlijk vraagt, ik moet ze niet. Ik vind ze eng.’
Van Eijkeren: ‘Nee, jij dan. Jij doet helemaal niets.’
Giphart: ‘Jongens, zullen we vooral even laten zien hoe labiel onze rela.. rela.. onze verhouding eigenlijk is? Kijk, Natter kan alleen maar hyperserieus diepdoorwrochte romanconcepten uitdenken, Van Eijkeren is een Nieuwe Revu-achtig machoscheldkonijn, en ik, ik ben daar een symbiose van. Ik denk dat ik de verbindende factor ben.’
Van Eijkeren: ‘Hé, we zijn hier toch om vragen te beantwoorden, niet om ruzie te maken, oelewappers. Ik word niet goed van deze pseudo-literaire, grachtengordel-imitatie. Ander onderwerp!’
-Wat hebben jullie gemeenschappelijk?
Giphart: ‘Onze tederheid na het vrijen, denk ik.’
Natter: ‘Onze onvoorwaardelijke trouw aan de normen en waarden van de christendemocratische grondbeginselen.’
Van Eijkeren: ‘Het is begonnen in ’87. Ik was een anarchistisch masturbantje en adverteerde daarmee fanatiek in een obscuur blaadje. Al snel kon ik die advertenties niet meer bekostigen en besloot ik een eigen tijdschrift te beginnen. Die twee wilden meteen meedoen.’
Natter: ‘Neenee, zo hebben jullie elkaar ontmoet. Mij wilden ze erbij hebben omdat ze dachten dat ik connecties had en geld, en omdat ik leuke meisjes kende. Naderhand bleek dat ik alleen maar bier dronk.’
Giphart: ‘Ja, dat is dus iets waar ik geil van word. Van zo’n zin als “connecties had en geld”. De Distanzstellung, daar krijg ik hem nou van omhoog, dat mogen jullie best weten. Dat hebben ze in ’40-’45 tegen mekaar geroepen, stel ik me al aftrekkend voor. “DU! Distanzstellung!'”
Natter: ‘Ja, ook schrijver Ronald Giphart moet de oorlog verwerken.’
Van Eijkeren: ‘Ik ook! Ik doe ook mee! Ik heb het nog steeds moeilijk met de Burmees-Thaise grensoverschrijdingen van 1983.’
Natter: ‘En ik ben helemaal niet vies van een grapje op z’n tijd, een leuke auschwits.’
-Wat hebben jullie gemeenschappelijk?
Giphart: ‘In januari hebben we met z’n drieën een forellenkwekerij in Yerseke bezocht. Dat was een hele ervaring. Daar plas ik nog steeds wel eens van in mijn broek, dat mogen ook jullie gerust weten.’
Natter: ‘Was dat niet met die gladde, die engerd, die vissekop, die palingkweker, die schubbejak, die…’
Van Eijkeren: ‘Laten we het over de lelijkheid van Kees Fens hebben.’
Giphart: ‘Venz is de allerlelijkste. Nee, wij zijn Fans’ fens niet meer sinds de dag dat hij heeft gezegd dat zijn kritieken niet veel waard zijn, omdat er de volgende dag toch vis in wordt verpakt.’
Natter: ‘Hij is allang blij dat hij er zelf niet in wordt verpakt.’
Van Eijkeren: ‘Wie wil er toastje makreel?’
Giphart: ‘Aha, catering Van Eijkeren maakt het weer gezellig. Een donatie uit Tilboro. Where civilisation meets the ultimate stupidity.’
Van Eijkeren gaat naar de bar om toastjes te bestellen, pikt onderwijl even een toiletje mee, en komt net iets te laat terug, waarna Natter vraagt of hij ‘geneukt heeft, ofzo’.
Van Eijkeren: ‘Nee, Godverdomme, nee. Ik kwam een ex-vriendin tegen die eerst inderdaad wel wilde, maar toen kregen we ruzie.’
Giphart: ‘Is ze blond? Is ze blond?’
Natter: ‘Sorry hoor, zo zijn die jongens.’
-Wat hebben jullie gemeenschappelijk?
Van Eijkeren (bijna juichend): ‘Onze voorliefde voor Golden Showers in Opel Ascona’s, bouwjaar 1977, liefst beigekleurig.’
Giphart: ‘Met een tot een tot het Boeddhisme bekeerde, tandeloze, incontinente CDA-politica van rond de achtenzeventig. Heerlijk, ik kom nu al klaar. Ik wel, Natter.’
Van Eijkeren: ‘Bert zit er altijd maar een beetje verloren bij.’
Natter: ‘Met diezelfde verlorenheid die het werk van Kierkegaard zo typeert. Spreek uit: Kuriokaove. Dat is een componist, jongens.’
Van Eijkeren: ‘Ja. Fijn.’
Nu het over kunst gaat, gaat Van Eijkeren maar weer eens wat te drinken bestellen. Giphart: ‘Van Eijkeren is een beetje dom. Maar dat maakt hem wel grappig.’
Natter: ‘Gewoon leuk om er zo’n jongen bij te hebben. Om gewoon eens even lekker te kunnen uithalen met je vlakke hand.’
Van Eijkeren (weer terug): ‘??’!
-Wat hebben jullie gemeenschappelijk?
Van Eijkeren: ‘Look now. Soms, heel soms, maak je iets mee dat diep gaat. En dat gaat Ronald, hoor, diep. En ik ook. Bert op het moment niet zo, maar wat niet is, gaat nog komen.’
Giphart: ‘Ik weet nog toen ik mijn Eerste Boek publiceerde, dat was een diep moment. De volgende dag werd ik wakker, en ik dacht dat de wereld veranderd was. Helaas moest ik toch weer gewoon naar Albert Heijn en naar de snackbar.’
Natter: ‘En naar de hoeren. Maar goed. Jongens, mag ik jullie iets vreemds vragen, gewoon op de man af, ondervinden jullie nu ook zoveel meer levensvreugd sinds jullie de nieuwe Always Ultra gebruiken? Gewoon, dat je het idee hebt dat je niet vies meer bent, daar beneden, de gewaarwoording dat je eigenlijk helemaal niet ongesteld bent?’
Giphart: ‘Wat ik echt intens treurig vind aan die hele Always Ultra-dissussie is dat vrouwen nu pas droog en veilig rondlopen en dus zesentwintig jaar van mijn leven gestonken hebben, gelekt, en bloedsporen hebben achtergelaten op dure bankstellen. Daar word ik dus droevig van. Dit is niet zomaar een boutade, dit is een wezenlijke droevigheid.’
Van Eijkeren: ‘Ga ik in mee. Je zegt wat ik wilde zeggen: op mijn tweede verjaardag dansten al mensen op de maan, maar op de pure Bounty hebben we Godbetert twintig jaar moeten wachten.’
Natter: ‘Het trieste aan deze hele Parlementaire Bounty Enquête is natuurlijk dat die pure Bounty helemaal niet lekker blijkt te zijn.’
Van Eijkeren: ‘En die Always, dan. Toen onze laatste CDA-politica er eens goed in zeek was het ook meteen raak. M’n hele achterbank geruïneerd, Godverdomme! Geef zo’n wijf toch gewoon incontinentieluiers.’
Giphart: ‘Dat is Dylan, hè. Altijd over details zeuren. Toch, ik zal jullie iets erg persoonlijks vertellen. Vroeger, jaren geleden, dus nog voor ik al mijn boeken schreef… hadden jullie daar ook last van, ik bedoel van iets wat ik maar onbetamelijk “voorvocht” noem? Dat je op een feestje tegen een meisje aan staat te dansen, zij dringt haar benen tussen jouw benen, zij ademt in je hals, haar nog onvolgroeide kokette borstjes drukken tegen jouw borstje, aah, bestond er toen maar zoiets als Always. Dan hoefde ik mijn onderbroeken niet eerst op de verwarming te leggen voor ik ze in de wasmand deed.’
Van Eijkeren: ‘Nee.’
Natter: ‘Om eerlijk te zijn, loop ik nog steeds in dezelfde onderbroek als in de tijd, jaren geleden, voor jij al die mooie, onsterfelijke boeken schreef.’
Van Eijkeren: ‘Prachtige boeken.’
Giphart: ‘Nou, jongens, zo mooi zijn ze toch ook weer niet. Zal ik jullie eens stiekem iets vertellen, entre-nous? Ik vind er eigenlijk niets aan, aan die mooie boeken van me. Zoals je soms ook met een meisje hebt gevreeën en meteen na het Fantastische Orgasme denkt: “Hmm, geef mij maar een melkchocolade Bounty.”
Natter: ‘Nee.’
Van Eijkeren: ‘Nee, want jij komt nooit klaar, hèhè.’
-Wat hebben jullie gemeenschappelijk?
Van Eijkeren: ‘Zal ik het zeggen, jongens? Dit is het: zij zijn mensen, mensen zoals jij en ik. Zoals wijzelf, eigenlijk.’