Ze mogen me noemen: Vader Terésa

Algemeen Dagblad, 27 oktober 2005

Het is nog bijna nacht. Beneden in de keuken sta ik boterhammen te smeren. Regen slaat tegen het raam, een geluid dat overstemd wordt door het geruzie van mijn kinderen. Waarover hun aanvaring gaat is mij niet duidelijk, en eerlijk gezegd interesseert het me geen tittel (ochtendhumeur).

Toen mijn vriendin en ik nog geen kinderen hadden duo-dagdroomden we over de ouders die we hoopten te worden. Ik denk dat ik wilde zijn als mijn eigen vader, of als het personage Kees van Kooten in de boeken van Kees van Kooten: een leuke gekke vader, die nooit boos werd en zijn kinderen maximaal stimuleerde door een minimum aan regelgeving en een overdosis liefde. De Nederlandse Bill Cosby, dat werd ik. Vader Terésa’ zouden mijn kinderen me noemen aan mijn sterfbed. Ach ja.

“Waar gaat dit nou weer over?” roep ik, als ik de huiskamer ben binnengestampt. Mijn dochter (5) vertelt met een huilerig piepstemmetje over het vreselijke onrecht dat mijn zoon (7) haar heeft aangedaan, over een plekje op de bank waar nu mijn zoon zit en waar mijn dochter meent te mogen zitten. Mijn grappige opvoedkundige interventie blijft uit: boos stuur ik ze beiden naar hun kamer. Alleen en schuldbewust lees ik vervolgens de krant. Over Talpa versus NOS, ANWB versus & Route-Mobiel, Amsterdams parket versus Haagse politiek.