De Volkskrant, 26 augustus 2011
Deze slechtste zomer sinds jaren drijft mensen naar de zonnebank, lees ik in de krant. De bezoekersaantallen zijn 50 tot 60 procent hoger dan in voorgaande zomers. Huib van Heest, woordvoerder van de Vereniging Voor De Zonnebranche zegt hierover, gloeiend van enthousiasme: ‘Natuurlijk zijn we hier hartstikke blij mee.’ Fijn woord, zonnebranche. Leuke knipoog naar het verschijnsel dat huidkanker kan bevorderen. Zeg ik overigens als iemand die zelf wel eens onder een zonnebank ligt.
Ik stam uit een familie van bleke mensjes. Leefde ik maar in andere tijden, toen bleekheid nog in de mode was en een bruine huidskleur werd gezien als iets voor boeren en ander uitschot dat verplicht in de zon moest staan. Iemand met kleur op zijn lijf moest blijkbaar werken, iemand met een wit gezichtje kon zich de luxe permitteren uit de zon te blijven.
Het zal iets genetisch zijn. Ik kan zomers drie weken achter elkaar in de zon liggen en voor mijn doen diep verkleuren, en toch vragen mensen op de dag dat ik thuiskom of ik nog op vakantie ga. De eerste keer dat ik met mijn bleekheid werd geconfronteerd was toen ik in mijn studententijd van een toenmalig vriendinnetje voor mijn verjaardag, midden december, een cadeau kreeg waarover ze zelf erg verheugd was en waarvoor ze had gespaard: een luxe tanning-crèrne. Op de verpakking stonden termen als ‘bronze’ en ‘water resistant’. Ik had nog nooit van het product gehoord.
We schrijven eind jaren tachtig. Zonder de indruk te willen wekken dat ik ben ingevoerd in de geschiedenis van de bruiningszalfjes: er waren toen twee soorten smeersels. Kwakjes die de huid uit zichzelf deden bruinen en kwakjes die suggereerden dat de huid was gebronsd, maar die met een beetje regenbui zo weer van gezicht en lichaam werden gespoeld.
Mijn tanningcrème was een combinatie van beide. In het bijzijn van mijn vriendin bracht ik het meconiumkleurige smeersel aan op mijn witte gezicht. In de gebruiksaanwijzing stondm – de geschiedenis maakte zoveel indruk dat de details in mijn geheugen zijn gebeiteld – dat ik een niet te dikke laag van het spul moest inwrijven. Hoe dun ik de crème ook smeerde, ik bleef eruitzien als een mislukte Indiër.
Mijn vriendin, blijkbaar blind van verliefdheid op haar eigen cadeau, zag het niet en keek me voortdurend gelukzalig aan. De middag na mijn verjaardag fietste ik naar het restaurant waar ik destijds werkte als ober, maar niet voordat ik mij door mijn vriendin had laten ondersmeren. Dat het hartje winter was en iedereen er bleek bijliep, deerde haar niet.
Onderweg naar het restaurant regende het. Bij het omkleden zag ik in de spiegel van de personeelsruimte dat ik er niet meer uitzag als een mislukte Indiër, maar als een mislukte Indiër met een huidziekte. Een deel van de crème was door de regen weggespoeld, maar een ander deel was blijven zitten, waar het onverschrokken was doorgegaan met zijn zelfbruinende functie. Ergo, delen van mijn gezicht waren wit, andere delen hadden een bronzen kleur. Ook een stevige wasbeurt veranderde hier niets aan, al sloegen sommige witte gedeelten rood uit van het schrobben. Die avond bracht ik als een wandelend tijgernootje borden naar tafels. Er valt iets te zeggen voor een zonnebank.