Nadia Bouras

Vara Gids 43, 26 oktober – 1 november 2019

Gefeliciteerd met je film! Het klinkt misschien onbetamelijk, maar zo bedoel ik het niet: wie ben jij eigenlijk? Ik ben Nadia. Ik ben Amsterdammer, geboren en getogen in De Pijp. Mijn ouders komen uit Marokko. Mijn vader was veertig jaar conciërge in een seniorenflat, mijn moeder twintig jaar kokkin. Als zuidelijke Berber bleef mijn vader als enige man over in zijn dorpje en dat zat hem dwars. Eind jaren 60 besloot hij ook naar Europa te komen. Dat werd geregeld door mijn vaders latere schoonvader, mijn opa, die in Casablanca woonde. Eenmaal in Amsterdam huurde mijn vader, als illegale buitenlander, een etage bij een politieagent. Zo ging dat toen nog.

Als migratie-historica heb jij veel geschreven over de eerste Marokkanen in ons land. De sfeer was er in de jaren 60 en begin 70 nog een van het-touwtje-uit-de-brievenbus. Men was heel open en gastvrij naar gastarbeiders. Ik sprak Marokkanen van het eerste uur, die allemaal heel lovend waren. Er waren veel contacten tussen Nederlanders en Marokkanen, er was veel solidariteit. ‘O man, wat waren we welkom,’ zei een van die mannen. Ze werden met open armen ontvangen, want ze werkten hard, waren beschaafd en zagen er netjes uit. Mijn vader liep altijd in een modieus pak. Tegenwoordig wordt er geklaagd dat Marokkaanse mannen geen aansluiting meer hebben met de samenleving.

Vertel eens over je moeder. Na acht jaar ging mijn vader terug naar Marokko, omdat zijn eigen vader was overleden. Bij een tussenstop in Casablanca bezocht hij de man die zijn reis had geregeld, waar hij een van zijn dochters ontmoette. Mijn vader zag haar en dacht: haar ga ik trouwen. Mijn moeder, een echt stadsmeisje, vond dat geen goed idee, want ze wist: als ik met deze man trouw, moet ik naar dat verre Nederland. Toch ging het huwelijk door en daar heeft ze in het begin onder geleden. Mijn vader was en is een goede man, daar niet van, maar omdat mijn moeder trouwde mocht zij geen eindexamen meer afleggen en werd ze abrupt van school gehaald. Eigenlijk was het haar droom om geschiedenis te studeren. Dat heb ik nu voor haar gedaan.

Uiteindelijk kregen je ouders in Nederland vijf kinderen. Hadden zij het idee dat ze ooit zouden teruggaan naar Marokko? Dat denk ik wel, al werd er nooit duidelijk over gesproken. We hadden allemaal tweedehands meubelen, zodat we te allen tijde konden vertrekken als het moest. We woonden boven een Volkswagen-garage, veel te klein voor zeven mensen. Thuis spraken we Arabisch, op straat Nederlands.

Je kwam op de illustere Bouchra-school in de Amsterdamse Rivierenbuurt, een school voor uitsluitend Marokkaanse kinderen. Wat was daar het idee achter? Gastarbeiders woonden in Amsterdam vaak in belabberde pensions, bijvoorbeeld op de Wallen. Het predikanten-echtpaar Rolf en Georgine Boiten-Du Rieu bekommerde zich om het lot van prostituees, drugsverslaafden en buitenlandse werkers. Zij zagen die mannen lopen met hun ziel onder de arm. Op de Oudezijds Achterburgwal hadden ze een gemeenschapshuis en een vreemdelingensociëteit, waar mensen konden dammen en een hapje eten. Marokkaanse mannen vertelden de dominees dat ze hun gezinnen zo misten. Met hulp van de Boitens begonnen ze hun vrouwen en kinderen naar Nederland te halen. Die kinderen werden de eerste hangjongeren van Amsterdam, want die gingen niet naar school. Daarom werd de Bouchra opgericht, officieel École Arabe d’Amsterdam, met in het begin Frans en Arabisch als voertaal.

Gold de leerplicht niet voor hen? Die vraag heb ik bij het maken van onze documentaire ook gesteld. Het antwoord was: niemand bekommerde zich om dat grut. Er waren ineens Marokkaanse kinderen, maar wat men met hen aan moest was niet duidelijk. In 1971 was het idee nog wel dat die kinderen terug naar hun moederland zouden gaan. Bouchra was voor hen een veilige haven, een opvangplaats. Bij de opening waren er tien kinderen; in de jaren 80 werd het een van de grootste basisscholen in Amsterdam. Bouchra is een Arabische meisjesnaam, maar het betekent ook ‘goed nieuws’. En het is de naam van een rivier in Marokko. Dat kwam goed uit toen de school na tien jaar van de Wallen naar de Rivierenbuurt verhuisde.

En toen kwam jij erop. Vond je het niet raar dat je naar een school ging waar geen Nederlandse kinderen zaten? We stonden er niet bij stil. Pas toen ik naar de brugklas ging, kwam ik in de klas met andere bevolkingsgroepen. Overigens had de schoolleiding toen al het idee laten varen dat wij ooit terug naar Marokko zouden gaan. We werden een volwaardige Nederlandse school, met cito en wat niet al. Iedere dag kregen we ook een uur les in het Arabisch. Het idee was: de scholieren moeten integreren met behoud van eigen taal en cultuur. Onderling spraken we overigens Nederlands met elkaar.

Hoe Nederlands waren jullie? We waren onmiskenbaar Amsterdamse kinderen. We keken De Grote Meneer Kaktus Show en leerden over de Spaanse oorlog, maar ook over de Frans-Spaanse bezetting van Marokko. We waren Amsterdams en Marokkaans tegelijk. Het waren de jaren 90, met Paars aan de macht. Multiculti was iets positiefs. De school was Arabisch, niet islamitisch.

Wat ik op een maffe manier ontroerend vond was dat Bouchra zo’n doodnormale school was. Dat was het ook! Het grootste deel van de leerkrachten was Nederlands, die op z’n Nederlands lesgaven. Anders dan de gemiddelde school was er bij ons wel veel armoede. Dat kwam natuurlijk door de levenssituatie van de ouders. Veel Nederlandse leerkrachten hielpen die ouders met het invullen van kinderbijslag-formulieren. Docent Chris, die ook in de film zit, ging bijvoorbeeld soms mee naar het postkantoor of instanties. Ook werd er door een Arabische docent weleens hard tegen leerlingen gezegd: als je straks thuiskomt, moet je tegen je moeder zeggen dat je onder de douche moet, je stinkt.

Die docente zit niet in de film… Nee, dat is me niet gelukt. Zij had gestudeerd aan de Sorbonne, daarna in Casablanca een meisjesschool gerund en mede daarom ging ze soms anders met de leerlingen om dan Nederlandse onderwijzers. Er ging bij haar soms letterlijk de zweep over.

Letterlijk? Letterlijk. Ik vroeg aan de andere leerkrachten: waarom hebben jullie dat laten gebeuren? Daar hadden ze niet echt een antwoord op. De Arabische juf sloeg ons met een liniaal. Soms moesten we in een rij staan en kregen de jongens een harde pets. Tegen de meisjes was ze iets liever. Ik heb één jongen gesproken die daar traumatische herinneringen aan over heeft gehouden.

Voor je film heb je oud-klasgenoten uitgenodigd voor een kleine reünie in het voormalige schoolgebouw. Er zit een ontroerende scène in van een oud-klasgenote die op het allerlaatste moment rechtsomkeert maakt. Ja, zij werd erg gepest op school. Ik maak ook een boek over de Bouchra-school en daaraan doet ze wel mee. Ze dacht dat ze haar pijnlijke verleden had verwerkt, maar toen ze aankwam bij het gebouw vond ze het toch te confronterend. Ik heb heel lang met haar gepraat, maar kon haar niet vermurwen.

Terwijl ze waarschijnlijk in een warm bad terecht was gekomen. Ik vond jullie allemaal erg vriendelijk naar elkaar. Hoe hebben jullie het als klas van ’94 gedaan? Een uitspraak die niet in mijn film zit, maar wel in het boek was de verzuchting van een jongen die zei: ‘Wij waren het Oranje van 1988 of het Ajax van 95.’ Want zo voelden we ons echt: de wereld lag aan onze voeten. Je kent misschien Fatima Elatik [Amsterdamse PvdA-politica – RG] die ook bij ons op school zat, een paar klassen hoger. Veel van de leerlingen van haar generatie waren geboren in Marokko: zij kwamen bij wijze van spreken op maandag in Nederland, om op dinsdag al naar onze school te gaan. De meesten hadden nog nooit een woord Nederlands gesproken. Soms hadden ze nog nooit een pen vastgehouden. Het idee bij die groep was: als daar iets van terechtkomt, is het mooi meegenomen. Maar wij waren Amsterdammers, geboren in Nederland. Ons werd bijgebracht: jullie móeten er iets van maken. En dat deden we ook.

Zijn jullie vergeleken met de rest van Nederland bovengemiddeld terechtgekomen of onder gemiddeld? Bovengemiddeld. Ik denk dat dat komt omdat we zorgeloos opgroeiden, in een Amsterdam waar we thuis waren. We waren geworteld en we werden gezien.

Toch is er het verhaal van Hussein. Ja, maar dat is exemplarisch voor Marokkaanse kinderen op Nederlandse scholen, maar juist niet voor de Bouchra-school, Voor de Limburgse leraar Giel, die ook uitgebreid in de film zit, leek het alsof Hussein weinig in zijn mars had. Hussein was een verlegen jongen: hij viel niet op. Giel gaf hem als advies: word maar automonteur, dat is een goede opleiding voor je. Dat bleek niet goed ingeschat, want Hussein is inmiddels gepromoveerd cardioloog. Toen hij dat hoorde, raakte dat Giel zeer en hij noemde het ‘de grootste blunder uit zijn schoolcarrière’. Giel was een Limburger en hij was speciaal voor onze school vanuit het zuiden naar Amsterdam gekomen.

Limburg is natuurlijk een beetje het Marokko van Nederland… Nou ja, er waren overeenkomsten. Hij kwam uit een katholiek gezin met tien kinderen. Net als onze ouders was hij vreemd in Amsterdam, met een accent. Giel gaf ons voor het eerst een dictee en we begrepen echt niet wat hij bedoelde. Hij leerde ons ook om kritisch te zijn over onze situatie. Hij vroeg waarom we hier waren. Op school? vroegen wij. Nee, in Nederland. Jullie zijn hier, zei hij, omdat jullie vaders gastarbeiders waren. Daar hadden we nooit bij stilgestaan. Giel leerde ons dat het goed is te weten waar je vandaan komt. Hij en de andere leerkrachten waren zo betrokken.

De Bouchra-school heeft duizend leerlingen gehad, met dus uiteindelijk een bovengemiddelde score. Er zitten geweldige verhalen in je film, je praat heel enthousiast en liefdevol over je oude school en toch… …ik weet wat je gaat zeggen.

Toch stel je aan het einde van je documentaire aan je oud-klasgenoten de vraag: wie zou zijn kinderen naar een school als de Bouchra sturen. En jijzelf antwoordt dan… …nee! No way! Onder geen beding!

Hoe is dat te rijmen? Jouw dochter, die op jou lijkt, zou je dus niet naar jouw lagere school doen? Geen haar op mijn hoofd. We leven in 2019. Het was 1985 toen ik erop kwam. Het sentiment in die jaren was: we blijven wel, maar we moeten zorgen dat die kinderen hun identiteit behouden. Inmiddels weet ik dat een school een afspiegeling moet zijn van de samenleving. Wat andere oud-klasgenoten ook zeiden: we willen de wereld voor onze kinderen niet zo klein maken dat ze alleen maar met kinderen van Marokkaanse afkomst omgaan.

Voor de VARAgids sprak ik onlangs Fidan Ekiz, die zei: ik maak me echt zorgen over de toekomst, als het gaat om de verharding, de islamisering. Voel jij dat na? Ik ken haar kijk op de samenleving, maar die deel ik niet. Natuurlijk maak ik me zorgen om de verharding, maar ik hoor tot een generatie die zegt: wij zijn Nederlanders. Natuurlijk moet je tegenwoordig stevig in je schoenen staan om uit te dragen dat je ook Marokkaan of moslim bent, want de retoriek van politici en publicisten is vaak uitsluitend en het lijkt alsof we steeds minder nieuwsgierig naar elkaar zijn. De werkelijkheid is echter zo anders dan we dagelijks lezen en zien. Er is niet zoiets als ‘de Marokkaanse gemeenschap’, zoals er ook geen ‘Nederlandse gemeenschap’ is. Ik ben niet van de school die zegt: kijk eens naar Najib, Arib of Aboutaleb, naar de succes-Marokkanen. Dat is een manier om te zeggen: er zitten ook goeien tussen. We hebben het ook niet over succes-Nederlanders.

Je bent optimistisch. Ja! Als ik aan Holland denk, zie ik heel veel rijkdom in de diversiteit. Dat wil niet zeggen dat het gemakkelijk gaat, maar je hebt de wrijving nodig om ver te komen. Laten we nieuwsgieriger zijn, en naar elkaar en elkaars verhalen luisteren. We hebben behoefte aan meer perspectieven op Nederland. Vijftig jaar geleden kwamen onze ouders naar Nederland. Als je ziet wat er in één generatie is gebeurd: dat is spectaculair.

Je zegt: laten we nieuwsgieriger zijn. Dat trek ik mij dan persoonlijk aan. Hoeveel Marokkanen ken ik zelf goed? Jij bent volbloed Nederlandse. Ligt de roep om meer nieuwsgierigheid niet gewoon bij mij? Zijn oorspronkelijke Nederlanders wel nieuwsgierig genoeg? I know more about you than you know about me. Dat is mijn lijfspreuk sinds ik schrijver en activist James Baldwin heb gelezen. Het is voor jou niet prettig dat ik meer van jou weet dan jij van mij, en er is maar één manier om dat op te lossen: dat jij en de jouwen meer te weten komen over mij en de mijnen. Mijn verhaal. Mijn school. Het Nederland van toen bestaat niet meer, we moeten allemaal een beetje inschikken. Ik ben ervan overtuigd dat nieuwsgierigheid Nederland gaat redden.

CV

Nadia Bouras (Amsterdam, 1981) is migratie-historicus en universitair docent aan de Universiteit Leiden. Ze werd geboren in een Marokkaans gezin in De Pijp in Amsterdam en studeerde in die stad ook aan de Vrije Universiteit. Ze publiceerde twee boeken, waaronder Marokkanen in Nederland, de pioniers vertellen (samen met Annemarie Cottaar en Fatiha Laouikilli). Als duider is ze een graag geziene gast bij talkshows en opinieprogramma’s. Bouras – die een tweelingzus heeft die Frans doceert – is getrouwd en heeft twee dochters.

TV

‘Ik kijk vooral documentaires en internationale kookprogramma’s, zoals Masterchef. Bij De Keuringsdienst van waarde en Ik vertrek blijf ik altijd hangen. Verder veel Netflix: misdaadseries, politiek drama’s en comedy. Grace & Frankie is heel geestig. Op TLC kijk ik 90 days to wed. En alle spin-offs. Ik neem het zelfs op. Een verslaving. Thuis staat NPO Radio 1 vaak aan. Op zondag luister ik graag OVT: heel educatief en interessant. In de auto altijd BNR. Door Spotify heb ik Tracy Chapman en Randy Crawford herontdekt. En altijd Oum Khaltoum. Vooral ’s avonds tijdens het schrijven.’