Joost Nuissl: februari 1987 – oktober 2006
Stuk van Ronald Giphart:
T-shirt van De Kleine Komedie
Tot mijn zeventiende wilde ik theatermaker worden. Al op mijn zesde noemde ik mezelf ‘zanger/danser’ waarmee ik waarschijnlijk cabaretier bedoelde en toen ik tien was speelde ik tijdens de maandelijkse Bonte Vrijdagmiddag conferences en sketches. Later op de middelbare school had ik rollen in de Diës-stukken en ook heb ik een voorbereidende dag van de toneelschool bezocht. En toen kwam ik tot de conclusie dat de sfeer op en rond de bühne dan wel erg tot de verbeelding sprak, maar dat het me uitermate saai voorkwam om avond aan avond hetzelfde te spelen (dit besloot ik uiteraard nadat ik was afgewezen). Vanaf dat moment kon ik niet naar het theater zonder af en toe te denken: tja daar op dat podium had jij nu kunnen staan, sukkel. Dat gevoel verdween toen ik samen met Zwagerman (WIE? WIE IN GODSNAAM?) het theaterprogramma Hamerliefde maakte. Zestig keer speelden we die voorstelling, waaronder vijf aaneengesloten avonden in De Kleine Komedie, voor uitverkochte zalen. Sindsdien ga ik weer met veel meer plezier naar voorstellingen van anderen, want ik hoef niet meer met jaloezie te kijken naar het podium. Na afloop van onze serie kregen Zwagerman en ik allebei van Joost Nuissl, de bevlogen directeur van De Kleine Komedie, een T-shirt met het logo van het theater, een shirt dat ik sindsdien vaak heb gedragen, onder andere zodat mensen kunnen vragen: “De Kleine Komedie, Ronald?” waarna ik achteloos kan antwoorden: “Nou, dat is leuk dat je me dat vraagt, ik heb namelijk vijf keer…”
En toen reed ik – in afwachting van een avondje Romeo & Julia – met mijn vriendin goedgemutst vanuit Utrecht naar Het Amsterdamse Bos. Onderweg aten we iets kleins in een nogal poenig restaurant in Vinkeveen, waar rijke vrouwen het overspel van hun echtgenoten wegdronken. Er was geen vuiltje aan de lucht. Maar toen. Eenmaal weer op de snelweg voelde ik een borrel in mijn buik. Ik knoopte mijn snelbinder los, maar het ongemak verdween niet. Omdat mijn vriendin en ik elkaar van de meest futiele futiliteiten denkbaar gaarne op de hoogte houden, kondigde ik aan: “Straks in Het Amsterdamse Bos ga ik even naar het toilet.” Mijn vriendin antwoordde: “Prima, joh.”
Het door één kant van mijn hersenen gebezigde woord toilet, zette plotseling een andere kant van mijn hersens in volle werking. Toilet. Toilet. Toilet. Het woord zeurde door mijn hoofd. Met zeker dertig bpm’s (borrels per minuut) reed ik over de Amsterdamse rondweg.
“Godsamme, ik moet echt naar de wc”, zei ik tegen mijn vriendin.
“We zijn er zo”, zei ze geruststellend.
Maar hoe dichter we bij Het Amsterdamse Bos kwamen hoe groter mijn aandrang werd. Ik nam de afslag Amsterdam RAI, terwijl de kleur inmiddels uit mijn gezicht getrokken was en de zweetdruppels op mijn voorhoofd stonden. Ik begon te zuchten. Wat had ik vandaag allemaal gegeten? En zo erg was het restaurant in Vinkeveen toch ook weer niet? Kronkelend zat ik op mijn stoel. Als ik mij nu niet ergens kon ontspannen, zou ik zeker het in mijn broek doen, wat mijn geloofwaardigheid als radioverslaggever er niet groter op zou maken. Mijn vriendin zei dat ik het ook in een berm of achter een geparkeerde auto kon doen, en hoewel het mij ook niet trok om midden in de stad op straat te poepen, was het de enige reële mogelijkheid. Ik schoot een zijstraat in en scheurde naar een leeg veld. Daar liet ik mijn auto met lopende motor achter, om mezelf naar een verlaten bouwkeet te knijpen. Me niet bekommerend om voortrazende auto’s op de A10, liet ik gehaast mijn broek zakken en deed ik krampachtig mijn gevoeg, ondertussen mijn bovenkleren van mijn lijf trekkend omdat er niets meer mocht knellen. Na een minuut of wat verdwenen alle borrels, en kwam de kleur weer terug op mijn gezicht. Nahijgend bekeek ik beschaamd de mens achter de schrijver. De voorstelling van Romeo & Julia kon ik nu gewoon halen, dat was duidelijk, maar een nog veel groter probleem zou zijn dat ik nu Joost Nuissl moest bellen om te vragen: “Meneer Nuissl, zou ik een nieuw T-shirt van De Kleine Komedie mogen? Met het vorige heb ik namelijk mijn kont afgeveegd.”
COLOFON
Met dank aan:
alle fotografen die niet met naam genoemd worden
eenieder die een bijdrage aan dit boekje heeft geleverd, heeft meegedacht, geholpen of zich anderszins nuttig heeft gemaakt
Redactie:
Marlies Hensen
Miriam Kolk
Eindredactie:
Miriam Kolk
Grafisch Ontwerp
Meester Ontwerpers
Drukwerk
Drukkerij De Briefhoofden
Het stamboek van de Kleine Komedie: