Op 31 december 2007 raakt Annie Brouwer haar keten kwijt. Na acht en een half jaar stopt ze als burgemeester van Utrecht. In deze bundel nemen bekende Utrechters – onder wie veel schrijvers en dichters – afscheid van haar. Ieder op zijn of haar eigen, hoogstpersoonlijke manier.
Lees hier het stuk van Ronald Giphart:
Zoenen!
Er zijn grofweg twee soorten burgers: zij die gezagsdragers, excellenties en andere hotemetoten met kruiperige nederigheid bejegenen, en zij die dat niet doen. Ik kom uit een erg links milieu, waarin niet al te hoog werd opgekeken tegen de boven-ons-gestelden. Mijn moeder was als socialistisch Tweede-Kamerlid sowieso niet bepaald autoriteitsgevoelig (ik herinner me dat zij als lid van de vaste kamercommissie Defensie een wit pasje had waarmee ze te allen tijde onaangekondigd legerbasissen mocht inspecteren, wat ze tot irritatie van een dienstdoende kampcommandant in ons bijzijn een keer gedaan heeft, bij wijze van leuk vakantie-uitje). Mijn ouders waren destijds innig bevriend met een dochter van de burgemeester van onze stad
(net als mijn ouders een PvdA’er) en zo ook met de burgemeester zelf, een man die ze bejijden en bejouden. Er is me uit die tijd iets bijgebleven. Ik weet nog dat deze burgemeester een keer in de buurt was en bij ons thuis een borrel dronk – we hebben het over de tijd dat sociaaldemocraten nog niet van die laffe pseudochristenen waren en nog wel eens liederlijk over straat trokken.
Na zijn bezoek fietste de burgemeester weg, vol verbazing nagestaard door onze buurvrouw. Ze kon niet geloven dat een burgemeester, plaatsvervanger van het Heilig Gezag op Aarde, bij ons in ons rijtjeshuisje was langs geweest voor een drankje. Haar ongeloof en ontzag voor het instituut ‘burgemeesterschap’ maakte op mij meer indruk dat het feit dat ome Jan bij ons een pikketanissie had genuttigd.
Wat ik maar wil zeggen: ik ben van huis uit opgevoed met het idee dat een excellentie, een minister of een burgemeester ook maar gewoon aardappels eet en uit een piemeltje plast. En toch, hè? En toch. Ik heb een bekentenis te doen. Het gaat om de burgemeester van de stad Utrecht en mijzelf. Ik weet niet meer wanneer het is begonnen, het moet een paar jaar geleden zijn geweest. Het gebeurde achteloos, zoals die dingen vaak gaan. Het was niet gepland en zeker niet van te voren doordacht. We waren op een ik-weet-niet-meer-wat, een feestje, een receptie, een gala, een première, een uitreiking, een vergadering. Niet dat ik vaak naar bij dit soort sociale verplichtingen moet opdraven, tenminste niet zo vaak als een burgemeester, wier core business het soms lijkt te stralen tussen de burgers. Bij een van die gelegenheden overkwam het ons spontaan, Annie en mij. We zagen elkaar, een kort moment peilden we elkaars blik, even was er die afwachtende, bijna verlangende stilte en daarna – het leek wel in slow motion – schoten we toe. Zoenen. De burgemeester en ik zoenden elkaar. Wat is er in mijn leven gebeurd dat ik op zoenbasis ben met een burgemeester?
Ik heb nog een bekentenis. Schrijvers doen voornamelijk inspiratie op als ze niet schrijven, bijvoorbeeld onder de douche of op de fiets (of die hoogste enkele keer dat je in een bezopen bui op de fiets onder de douche staat). Ik had bedacht – wandelend door de stad – dat ik voor dit stukje een vrolijke bekentenis ging maken over mijn zoenrelatie met de burgemeester. Hoe dat bij schrijvers gaat: al lopende vormden zich in mijn hoofd een paar zinnen en monter gedachtenschreef ik een fragment dat in essentie leek op het laatste deel van de bovenstaande alinea. En toen kwam ik aan bij mijn bestemming: de stadsschouwburg, waar die avond de opening van het Nederlands Filmfestival plaatsvond. Midden op de rode loper zag ik de vrouw over wie ik even daarvoor een passage had geconcipieerd. De burgemeester zag mij en verwelkomde me zoals een burgermoeder een van haar lievelingszonen hoort te verwelkomen: onder het oog van tientallen camera’s begroetten we elkaar zoenend. Tien dagen later – ik had voor dit verhaaltje al een bescheiden schetsje gemaakt – zag ik Annie Brouwer-Korf wederom, ditmaal in de Jaarbeurs bij de uitreiking van de Gouden Kalveren. Normaal laat ik dit soort opgeschoten narrentochten aan mij voorbijgaan, maar dit jaar had ik in jury gezeten en dus moest ik braaf mijn
pootje komen ophouden.
‘Ik zit net een stukje over jou te schrijven,’ zei ik tegen Annie, met mijn armen afwachtingsvol gespreid. Oké, hierna gaven we elkaar drie sociale lebbers, maar toch, hè? Maar toch. Toch merkte ik bij de burgemeester een kleine terughoudendheid jegens mijn toegenegen gebaar. Was ik te gretig geweest? Did I come on too strong?
De volgende dag – we feesten wat af in Utrecht – was er de uitreiking van de Hoog Catharijne Literatuur Prijs (wanneer je denkt dat je alles hebt gehad, gaat Hoog Catharijne plotseling literatuurprijzen uitdelen, met bedragen die overigens besteed moeten worden in Hoog Catharijne zelf, alsof je daar als schrijver ooit komt) en het C.C.S. Crone Stipendium, een gemeentelijke aanmoedigingsprijs voor beginnende auteurs. Normaal laat ik dit soort opgeschoten narrentochten aan mij voorbijgaan, maar dit jaar had ik in jury van het Stipendium gezeten en dus moest ik braaf mijn pootje komen ophouden. En zo zag ik voor de derde keer in tien dagen het onderwerp van dit stukje, want de burgemeester zou met een mijter op en een tabberd aan de prijzen komen uitreiken (als een van de grootste pleitbezorgers van de Utrechtse Letteren).
‘Zullen we zoenen?’ vroeg ik uitgelaten, toen ik haar in mijn vizier kreeg. Gulzig trok ik Annie naar me toe. Wellicht was ik overwhelmed door mijn eigen schrijfsel, wellicht openbaarde zich de angst dat ik in het diepst van mijn wezen niet meer ben dan een autoriteitshijgende seriële wangverkrachter, want ik schrok er zelf ook van: de schrokkerigheid waarmee ik mij op de burgemeester stortte. Hoe onterecht. In tegenstelling tot de avond ervoor leek Annie er echter helemaal niet mee te zitten. Hoewel ze haar burgemeesterlijke waardigheid geenszins verloor, liet ze zich toch stoeis zoenen, en ik kan me vergissen, maar volgens mij zag ik in de gloed van haar ogen een verwachtingsvol vergezicht naar een plaats waar tijd & eeuwigheid elkaar ontmoeten en waar de liefde heerst.
Eind.
Bijdragen bundel ‘Die keten ben je kwijt’:
Utrecht, december 2007
Samenstelling en redactie: Ari Doeser, Ed van Eeden, Karin van Gerwen, Ingmar Heytze, Hans Kuperus en Frank der Lecq
Met dank aan Claire Leo (Stichting Literaire Activiteiten Utrecht)
Vormgeving: WAT ontwerpers, Utrecht
Portret cover: Kees Wennekendonk
Druk: ZuidamUithof Drukkerijen, Utrecht
Foto’s: Berry Geerligs, Cees van Dijk, Het Utrechts Archief, Nederlandse Film Festival