Inwendig

De Volkskrant, 31 mei 2011

Voor het vorige week verschenen jubileumnummer van het wetenschappelijke blad van het Rathenau Instituut (Flux) mocht ik een duik te nemen in de mij onbekende wereld van de medische zelftesten. À raison van € 204,47 kreeg ik via internet een verrassingspakket met dertien testdoosjes (cholesterol, drugs, zware metalen, vrije radicalen, et cetera). Resultaten: ik ben niet zwanger, gebruik geen drugs, heb geen verhoogd cholesterol en ga niet op korte termijn dood.

Door mijn ouders ben ik opgevoed met het idee dat het meeste medische ongerief vanzelf weer overgaat. Pas als een ongemak lang aanhield, gingen wij vroeger naar onze dokter, die ons kortstondig onderzocht, een receptje uitschreef, waarna wij – alweer bijna genezen – de spreekkamer verlieten.

Tegenwoordig wachten we niet, maar googlen we net zo lang tot alle kwaaltjes voorbij zijn. Toch had ik de laatste maanden wat fysieke probleempjes die niet weggingen. Mijn vrouw nam ze weldegelijk serieus, ze stond erop dat ik een afspraak maakte met mijn dokter en controleerde of ik dat ook daadwerkelijk had gedaan (Martin Bril noemde dat in een column ooit echte liefde).

Ik ga niet vaak naar mijn huisartsenpraktijk. Hoewel ik al sinds mijn studententijd dezelfde twee dokters heb, had ik een van hen nog nooit ontmoet. De man luisterde naar mijn klachten en vroeg of ik de kommernissen van mijn vrouw kon benoemen. Ik noemde de naam van de ziekte waarvoor mijn vrouw bang was, waarop mijn huisarts zei: ‘Om alle zorgen voor haar weg te nemen, zal ik je even inwendig onderzoeken.’

Inwendig. Ik heb dat woord vaak gehoord en volgens de interne zoekmachine van mijn computer in vrijwel al mijn boeken gebruikt. Toch was het alsof alle sluiers abrupt werden opgetrokken. Inwendig. In-wende. Gewend naar binnen. Naar binnen gericht.

‘Trek je broek en onderbroek uit, en ga maar op je rug liggen’, zei de arts, die me wees op een behandeltafel. Een inwendig onderzoek. Zou mijn vrouw dit hebben geweten, toen ze me naar de dokter stuurde?

Plotseling herinnerde ik een bezoek aan mijn vader, die in een ziekenhuis lag te knokken tegen de inwendige slopers in zijn lichaam.

‘Hoe gaat het?’, vroeg ik.

‘O geweldig’, zei mijn vader, zogenaamd opgewekt. ‘Ik ben vanochtend al door drie dokters rectaal getoucheerd.’

‘Je moet niet knijpen, maar persen,’ zei mijn huisarts, een plastic handschoen aantrekkend. ‘Als je knijpt, win jij het gevecht.’

Ik had geen behoefte welk gevecht dan ook aan te gaan, laat staan te winnen. Volgzaam deed ik wat de dokter me had opgedragen. Het leven is een permanente confrontatie met nieuwe indrukken en ondervindingen. Ik ben geen ervaringsdeskundige als het gaat om het entrée via de artiesteningang, niet uit principe, maar omdat het er nooit van is gekomen. Het is een feit dat hele volksstammen Griekse begroetingen betrekken in hun minneleven, maar ik was op dat moment niet bepaald onder de indruk van het eventueel aangename karakter van deze schending van mijn fysieke integriteit.

Na een paar seconden gebaarde mijn huisarts naar mij me weer aan te kleden.

‘Alles is volstrekt normaal,’ zei hij, een zin die ik een arts graag hoor uitspreken. Ik kon mijn vrouw geruststellen, en zelf was ik dat toch ook wel, inwendig.