Kankervet

De Volkskrant, 13 december 2011

Een paar weken geleden hoorde ik mezelf tegenover een groep studenten iets zeggen, waarna ik wist: nu ben ik officieel een ouwe lul. Tijdens een college voor letterenstudenten maakte ik een opmerking over het taalgebruik van jongeren. Die ochtend had ik in de Volkskrant een stukje geschreven [Red.: Gurruwwulluk] over Remco Camperts humoristische adaptatie van de jeugdige uitdrukkingen ‘gruwelijk’ en ‘fokking chili’.

Omdat het onderwerp me op dat moment nogal bezighield, luisterde ik onderweg naar het college naar een groepje studenten bij de ingang van Vrije Universiteit in Amsterdam. Beschaafde rustige hardwerkende jongeren zo te zien, er stonden zelfs twee behoofddoekte meisjes tussen.

Het was duidelijk dat de studenten over iets nogal enthousiast waren. Ik hoorde krachttermen en een van de jongens riep: ‘Het was echt kankervet.’ Dit woord – vorig decennium geïntroduceerd door de nederrappers Spinal en Steen – was destijds bedoeld om te provoceren (een van de nederrappers wilde zich laten pijpen door een in coma liggend meisje, wat hem kankervet leek).

De uitroep van de jonge VU-student in 2011 was duidelijk geen coprolalische eruptie. Niemand leek geschokt. Een meisje met een hoofddoekje herhaalde het woord zelfs beamend. Zij vond het betreffende iets óók kankervet. Het woord had niets provocerends, maar gaf slechts uiting aan haar enthousiasme.

Een kwartier later besprak ik de uitdrukking met de groep letterenstudenten, waarbij ik – ontwaakt als ouwe lul – mijn verbazing erover uitsprak. Een deel van de studenten was het met me eens, een ander deel begreep eigenlijk niet waar ik me druk over maakte.

Woorden die voor de generatie van mijn grootouders schokkend waren (mieters, verrek) zijn dat allang niet meer en uitdrukkingen die de generatie van mijn ouders wellicht wenkbrauwfronsend aanhoorde (kutje bef, je pik achterna lopen) zijn nu nauwelijks nog choquerend.

‘Misschien zal de generatie van uw kinderen het woord kankervet echt niet meer aanstootgevend vinden’, zei een jonge studente. Dat heb ik thuis gecheckt. Mijn dochter vond het woord woedend makend (‘opa is aan kanker overleden!’), maar mijn oudste zoon moest er wel om grinniken. Hij zei: ‘We vloeken toch ook met pleuris en tyfus?’

‘Maar daar ga je niet meer aan dood!’, riep mijn dochter.

Afgelopen zondagmiddag kwam het woord nog een keer ter sprake toen we met mijn gezin toevallig zapten naar een documentaire over Rock Hudson. Zijn leven lang had deze Amerikaanse filmster moeten zwijgen over zijn homoseksuele geaardheid, totdat vlak voor zijn dood in 1985 bekend werd dat hij leed aan aids. Aan onze jongste zoon legden we uit dat ‘eets’ vroeger een ziekte was waaraan je overleed, maar die in het rijke Westen inmiddels goed behandelbaar is.

‘Waarom zijn er eigenlijk nog geen vloekwoorden met aids?’ vroeg mijn dochter. ‘Aidsvet of zo.’

‘Misschien is het het allerbeste…’, zei mijn oudste zoon plotseling, ‘als kanker ook definitief wordt genezen, net als pleuris en tyfus. Dan is het minder erg als mensen kankervet zeggen.’

Er zijn natuurlijk best al wat goede redenen voor kankeronderzoek, maar dit is er zeker een. Help kanker de wereld uit, zodat we kankervet kunnen zeggen zonder ouwe lullen te choqueren.