Fragmenten uit de novelle Gala.
Herinneringen zijn onze ruwste verraders
Jij koos het restaurant. Laat ik het zo zeggen, toen je opstond om me te begroeten werd ik een beetje warm van jouw aantrekkelijkheid, je pak vooral, je gave jazzcoupe, je geur. Ik ben al jaren met Fräser, wat het levende bewijs is dat ik me in de liefde niet door uiterlijk laat leiden. Niet dat Fräser geen mooie man is, integendeel, Fräser heeft een getekende karakterkop en erg geilmakende hersens, maar hij is niet knap als in symmetrisch, strak en welgevormd. In mijn normen- & waardenstelsel is ‘levensmooi’ interessanter dan ‘modelknap’, maar laten we fysieke schoonheid in godsnaam niet uitvlakken. Als er ooit een pistool op mijn hoofd wordt gedrukt en ik uit vijfentwintig onbekende naakte mannen in een line-up achter een dikke plaat glas een keuze zou moeten maken om bij mij een zoon te verwekken en daarna op te hoepelen, dan lijkt me een aangenaam uiterlijk het enige criterium. En juist daarom zijn fysiek minder knappe mannen zoveel interessanter: om ervoor te zorgen dat vrouwen hen er in het echte leven uitpikken, maakt hun brein overuren. Lelijker kerels zijn scherper, grappiger, erudieter en ze hebben een groter incasseringsvermogen. Wat ik wil zeggen is: ik had verwacht dat je een beetje dommig en gemakzuchtig zou zijn, Panc, maar dat was je helemaal niet.
Officieel praatten we over de strategie voor de onderhandelingen, maar daaronder lag een conversatielaag vol aftastende allusies, insinuaties en equivoques. We onderhandelden op minstens twee fronten. We hadden het over ‘producentenwinst’, maar dat had ook kunnen gaan over de plek in mijn hals waarop je je mond zou drukken. Het ‘exploitatiescenario’ sloeg wellicht ook op jouw handen die mijn lichaam zouden strelen en het ‘geprognosticeerde rendement’ kon bovendien mijn lijf tegen het jouwe betekenen. Welkom in het innuendo van de hartstocht.
Nu kan ik alles weerstaan, behalve verleiding. Op een gegeven moment ging ons gesprek over het moment van toeschieten in een onderhandeling. Speelden we hard to get of waren we bereidwillig? Je zei: ‘Jij wilt die rol spelen en ook zij willen jou heel graag hebben. Nou, dat is duidelijk. Als je iets graag wilt, dan zul je op een gegeven moment moeten toeschieten. Zeg jij het maar, Meija.’
Ik keek je recht in je ogen en jij keek recht terug.
‘Toeschieten’ kon nu ook ’toeschieten’ betekenen.
‘Ik hou van mensen die durven toeschieten; zei ik.
Je knikte.
‘Natuurlijk, toeschieten is eng, omdat je dan je intenties blootgeeft; ging ik verder, ‘maar niet op het juiste moment toegeschoten, is altijd mis.’
Je knikte nog een keer en zette je ellebogen op tafel.
‘Als je toeschiet, toon je durf; zei ik.
Mijn woorden zweefden een kort moment boven onze hippe gerechten.
En juist toen ik het niet meer verwachtte, schoot je toe. Je boog je snel over tafel en drukte je lippen op mijn mond. Mijn lippen gingen van elkaar en even zoenden we. De toppen van mijn vingers legde ik op je wang (een gebaar dat zowel defensief als aanmoedigend kon zijn).
Daarna ging je weer zitten.
‘Sorry; zei je.
‘Nee dat geeft niet; zei ik, mijn wijnglas pakkend. ‘Ik hoopte dat je dit zou doen.’
Je knikte.
‘Dankjewel, dat is een mooi compliment.’
Weer keek ik je recht in je ogen en keek jij recht terug. Ik vroeg, een beetje pesterig: ‘Doe je dit met alle vrouwen?’
‘Tja…’ zei je. ‘Dat vragen alle vrouwen.’
*
Verliefdheid is een vorm van waanzin. Een slimme apotheker zou er pillen tegen moeten verkopen.
Verliefd tijdens drukke dagen?
Slik Antilovine
voor probleemloze concentratie!
En verliefdheid die verboden is slaat dubbel zo meedogenloos toe. Hoe harder ik mezelf dwong niet aan jou te denken, hoe vaker ik aan je dacht. Ik had geen schuldgevoel over het feit dat je getrouwd was, en zelfs voelde ik geen wroeging ten opzichte van Fräser, maar ik vond mezelf onnoemelijk dom. Er is een wet in de liefde die stelt: je snavelt niet met bazen en confraters. Feit is dat de halve wereld op het werk in het geheim rondvrijt met de andere helft. Feit is ook dat liefde tussen collega’s altijd gedoemd is te mislukken. Als jij en ik iets zouden krijgen, voorzag mijn vader, dan zou het zeker slechts voor korte tijd zijn en daarna zou ik een andere agent moeten zoeken. Hoe realistischer ik naar de zaak keek en hoe nuchterder ik vaststelde dat een eventuele verhouding kansloos was, hoe harder ik hoopte dat je zou bellen.
Je belde me vijf dagen na onze lunch. Wanneer mijn computer via een telefoonmodem verbinding maakt met een ander netwerk, wordt er altijd eerst even ongemerkt handen geschud en elektronische informatie uitgewisseld. Het leek of de hersens van jou en mij ditzelfde deden.
‘Meija, met Panc,’ hoorde ik je zeggen.
‘Hé, Panc,’ zei ik, en daarna zwegen we een paar seconden, terwijl er onmerkbaar allerlei neurale signalen werden uitgezonden en connecties gelegd. Het was mooi om even naar elkaars ademhaling te luisteren.
‘Hoe gaat het?’ vroeg ik, hoewel ik onbewust allang wist dat het goed ging (‘goed’ wat betreft je gevoelens voor mij, want ik besef nu dat het kankergezwel op de stille plek in je hoofd misschien toen al zijn vernietigende werk aan het verrichten was).
*
Je klonk gehaast en een beetje verward. Misschien was het de morfine of een ander medicijn. Het was een week nadat je vrouw bij jouw agentschap had verteld van het glioblastoom op die stille plek in je hersens. Ik nam de telefoon aan en je noemde je naam. Nog nooit ben ik zo snel van ‘redelijk normaal functionerend’ in ‘labiel en huilerig’ getransformeerd. Mijn ogen schoten onmiddellijk vol. We zeiden even niets, maar die neurale netwerken van ons, die ratelden in een enorm tempo informatie door. Uiteindelijk zei ik, geëmotioneerd: ‘Jezus man, hoe gaat het met je?’ waarna ik zo geluidloos mogelijk probeerde te huilen.
Je gaf geen antwoord. Ik had op dat moment, niet geheel toevallig (ik draaide al dagen niets anders), de troostgevende maar tevens tranentrekkende cd van Norah Jones opstaan, en dat hoorde je. Je zuchtte een paar keer diep en we hebben over Turkije gepraat, over Brussel, de roadshow van onze film, enzovoort. Herinneringen zijn onze ruwste verraders. Het deed pijn, ik beschrijf het door te zeggen dat ik het niet kan beschrijven. Je lekkere lichaam, je lekkere leven, je lekkere liefde. Ik probeerde me monter te houden en vroeg tussen mijn geluidloze hikken door nogmaals hoe het met je ging.
Je was niet bang, of beter: niet heel bang (zei je), je medewerkers regelden alles perfect en Elaine hield zich fantastisch. Dat laatste zei je gemeend, maar ergens knarste er een zandkorrel tussen je kiezen.
Het gesprek beëindigen was het moeilijkst. We wisten niet hoe lang je nog zou leven (al had ik al gehoord dat je ‘geen schijn van kans’ had), en dit was misschien ons laatste contact (wat het niet was, want een paar dagen later belde je nog een keer om gehaast opnieuw en minder geëmotioneerd afscheid te nemen). Wat zeg je als je iemand voor het laatst spreekt? Je zei dat als je niet ziek geworden was, misschien, jij en ik, je wist het niet.
‘Ik… Ik weet het ook niet; zei ik.
We zwegen.
‘Nou,’ zei je.
‘Nou.’
‘Ik heb zoveel van je gehouden; zei ik plotseling, want ik kon me niet meer inhouden. Ik barstte in een luid huilen uit. Jij riep: ‘Godverdomme, ik ook van jou.’
Hierna verbrak je de verbinding.
*
Wat blijft er over van tweeënveertig jaar? Je bent een warme verankering in het leven van een grote liefde, een verzameling oprechte maar niet noodzakelijk ware herinneringen van je vrienden, een paar foto’s, wat brieven, een inspiratiebron voor collega’s, een knipper in de ogen van een geheime minnares. Natuurlijk voelde ik verdriet voor jou, Panc, voor je pijn en de mensen om je heen, maar de tranen kwamen nog sneller als ik dacht aan de eenmaligheid van alles. Of de tweemaligheid, drie-, vier-, vijf-, honderdmaligheid. Dat is een egocentrisch gevoel. Je bent dood, en in alle simpelheid komt dat erop neer dat je er niet meer bent, dat ik je niet meer zal zien, we nooit meer een hotelkamer zullen huren. Dat hadden ze je verdomme wel eens mogen vertellen, tijdens de jaren van jonge gestoordheid: dat mensen doodgaan en dingen voorbij. En hoe de smart van verlies voelt. Over een jaar of wat zal mijn vader sterven. En als ik maar lang genoeg leef zal ik meemaken dat mijn zusters en ook Fräser de pijp uitgaan, als ik hen daarvoor al niet ergens ben kwijtgeraakt.
*
Over jou heb ik een paar lange maanden niet met mijn vriendinnen kunnen praten. Een verliefdheid die je met niemand kunt delen bestaat niet. Ook over jouw dood heb ik het met niemand echt kunnen hebben (behalve met mijn vader, maar die is dertig jaar ouder en zo wijs dat hij soms dingen niet helemaal snapt).
Ik bedoel: wie of wat ben ik in jouw leven geweest? Mijn vader noemt het ars moriendi, de kunst van het sterven. Er zijn veel mensen die hopen te worden geraakt door een vallende bloempot, al dan niet in hun slaap, en zo op slag te sterven zonder zich daarvan bewust te zijn. Anderen (mijn vader, en misschien ik ook) hopen omringd door naasten en niet gekweld door al te veel onafgedane zaken, gebroken beloftes, onvervulde verlangens of onuitgesproken ruzies, pijnloos in vrede het loodje te leggen. Mijn rol in jouw leven valt nauwelijks te scharen onder het lemma ‘onafgedane zaak’ en al helemaal niet onder ‘gebroken belofte’, want daarvoor stelde het echt te weinig voor, en daarvoor hield je te veel van je vrouw.
Ik ben op een leeftijd dat ik me over alles schuldig voel: mijn trage carrière, de rollen die ik moet spelen, mijn steeds losser rakende vriendinnenkring, mijn desinteresse in prestaties van collega’s, mijn softchocolaverslaving en hardchipsmisbruik, mijn permanent verzuim om varend in kleine rubberbootjes op woeste zeeën namens Amnesty International iets te doen voor hongerende kinderen met aids, enzovoort. Toch heb ik me over jou, Panc, nauwelijks schuldig gevoeld. Of eigenlijk wel: schuldig gevoeld over de vaststelling dat ik me nauwelijks schuldig voelde. Ik schaamde me niet ten opzichte van Elaine, en ook niet ten opzichte van Fräser. Zelfs toen je ziek werd en stierf, raakte de ringweg rond mijn geweten niet verstopt. Tot gisteravond.
Mijn vader vertelde, zonder dat ik daarom vroeg, dat hij een jaar of dertig geleden ook een affaire met een vrouw had. Hij was destijds nog met mijn moeder, De Grote Liefde en nog niet De Grote Oorlog van zijn leven. Mijn vader zei: ‘Het allerergst vond ik de kiespijn. Ik werd verscheurd door kiespijn.’
Ik heb gezocht, maar deze betekenis heb ik in Van Dale niet gevonden, vandaar bij deze:
kiespijn (de) pijn bij de keuze tussen twee gelijkwaardige alternatieven. Meestal gebruikt in de liefde.
Eind.
Op initiatief van Kluun beklimmen maandelijks befaamde en opkomende schrijvers de podia van Nederlandse nachtclubs en poptempels. De steevast uitverkochte avonden bieden weergaloze optredens van A.F.Th. van der Heijden tot Saskia Noort, van Herman Brusselmans tot Tommy Wieringa. Voor de thuisblijvers zijn de 33 mooiste verhalen van het eerste NightWriters-seizoen nu bijeengebracht.
Bonustracks:
Volledige titel: Kluun Presenteert: Het Beste Van NightWriters
Samenstelling: Kluun
ISBN10: 9057593815
ISBN13: 9789057593819
Jaar: 2007
Druk: 1ste
Uitgever: Podium
Omslagontwerp: Eric Hesen
Typografie: Sander Pinkse
Auteursfoto’s: Eric van den Elsen
Pagina’s: 208
Afmetingen: 20 x 12,5 x 1,8 cm
Type: Paperback
Inhoud:
‘Herinneringen zijn onze ruwste verraders’ van Ronald Giphart zijn fragmenten uit Gala, het Boekenweekgeschenk van 2003, in 2005 opnieuw uitgegeven door Podium.