Redactie: Ed van Eeden & Jan Luitzen
Elke dag fonkelnieuw, niet eerder gepubliceerd Nederlands en Vlaams proza
Hier volgen alle fragmenten van Ronald Giphart:
Fragment 1
De man maakt de kleren. Mijn vader trok mijn baseballjack aan en zag er onnavolgbaar lullig uit. We zaten met mijn ouders en die van Selma op de veranda van hun grote landhuis en we dronken punch die de meid gemaakt had van inheemse vruchten. Selma en ik mochten ook een glas. Mijn vader hield mijn Dodgersjack aan en begon op mijn schouders te slaan. Hij riep: “Há-á! Há-á!” en bleef dit roepen. Toen ik geen aanstalten maakte om ook maar iets te ondernemen, zei hij: “Verdedig je!” waarna hij me beetpakte. Ik zei: “Pappa… ” Hij tilde me van de grond en wierp me van de porch. Ik bleef liggen waar hij me gesmeten had en Selma kwam me mijn glas punch brengen. Mijn vader zei tegen Selma’s vader dat er een dag zou komen dat ik hem aan zou kunnen en toen zeiden ze allebei dat ze oud werden.
Later die avond vroeg mijn vader of ik een baseballpet te leen had, maar ik was niet van plan hem er een te geven. Onze ouders hadden een feest op Aruba, ze zouden er heen gaan met het vliegtuig en er blijven slapen. Mijn vader vertrok met mijn jack nog aan, en mijn pet nog op.
Fragment 2
Verhaaltje voor de Utrechtse boekhandelaar Steven S
Kersje en ik hadden decadent gegeten bij Karel V, waarbij we deden alsof we rapporteurs van de Michelingids waren. En daar ging het mis. Ik zei dat een nagerecht leek op een creatie van kok Ramsey Gordon, die berucht is vanwege zijn honger naar Michelinsterren. Kers keek me lachend aan, en zei dat het Gordon Ramsey was. Neenee, zei ik, Ramsey Gordon, ik wist het zeker.
“Wedden?” riep Kers.
Ik nam haar uitgestoken hand aan, en na een kwartier te hebben
geramseyed en gegordoned, belde ik op het toilet een bevriende kok. De
echte naam van Ramsey Gordon: Gordon Ramsey. Als straf besloot Kers
dat ik haar terug naar huis moest dragen.
Halverwege de Zadelstraat kreeg ik tekenen van vermoeidheid. Kersje zat prinsesheerlijk te genieten van haar golvende tocht door de stad, maar mijn armen begonnen zich te verzetten. De Dom kwam dichterbij. We passeerden strompelend een sekswinkel, de Oude Gracht, een Grieks restaurant. Omstanders keken ons na. Ik moest ergens stoppen, móést. Toen zag ik de etalage van een boekwinkel, waar ik mijn vriendin liet rusten tegen de ruit.
“Kijk, daar ligt ie”, zei ik uithijgend, wijzend naar een boek in de etalage, met op de cover het geconcentreerde hoofd van Gordon Ramsey. Een minuut of wat bekeken we de uitgestalde kookboeken. Toen tapte Kers haar hand op mijn rug.
“Nou, genoeg uitgerust”, zei ze, “doorlopen, Steven Sterk.”
Fragment 3
Soms werd Hugo op straat of onder de douche belaagd door een interviewer in zijn hoofd. Mijn schrijverschap kent een dualiteit, oreerde Hugo tijdens een fietstocht naar de supermarkt tegen de interviewer, die op zijn bagagedrager zat, soms voel en vind ik dat ik een ‘begenadigd schrijver’ ben, maar vaker weet en merk ik dat ik (daarbij wellicht) ‘begenadigd lui’ ben. De interviewer knikte.
Een paar jaar geleden vertelde Hugo dezelfde interviewer over zijn neiging vaak zo verrotte serieus te zijn. Dat hij zo somber en humorloos geworden was en dat hem dat ergerde. Hugo hield van DADA, van schoppers en van rauwdauwers.
Hij neemt de literatuur niet serieus, wat overigens niet wil zeggen dat hij geen ontzag heeft voor literatuur. En hij neemt ook niet de klassieke literatuur serieus, en de kunst en de muziek niet, en de godsdienst en wat nog meer. Hij is niet tegen eruditie (al is hij er ook niet voor) maar hij heeft een godsgruwelijke hekel aan de neiging van intellectuelen om met hun kennis te pochen.
Overigens, ging Hugo vanmorgen verder tegen de interviewer, vindt hij het wel prettig om over zijn schrijverschap te oreren. Het liefste, bedacht hij zich, zou hij alleen maar met interviewers over zijn schrijverschap praten. De interviewer knikte en Hugo voelde dat hij een aantekening maakte.
Fragment 4
Ik stap in mijn bed, mijn grote, lege, nog liefdeloze bed en ik zal denken aan jou. Aan hoe we zachtjes naar elkaar toekruipen, hoe ik een hand op jouw zij leg en jij een hand op mijn heup, hoe we dichter naar elkaar toe bewegen, hoe onze lichamen elkaar raken, hoe warm je bent, hoe onze benen als de wortels van twee bomen langs elkaar schuiven, hoe we elkaar zoenen, hoe ik je oor kus, je mond, je hals (vooral je hals), hoe we ons dicht tegen elkaar aandrukken; zo dicht dat we er bijna van moeten huilen, hoe ik je daar zoen, en daar, en daar ook, hoe je me daar likt, en daar, maar vooral daar, hoe ik met mijn vingers speel met jouwen mijn middelvinger langzaam in en uit je beweeg, hoe jij met mijn in je vuist korte, zachte rukjes geeft, hoe ik met mijn tong lik aan jouw terwijl ik je met mijn handen wijd houd en terwijl mijn harder en harder wordt, hoe jij je lippen langzaam laat glijden over mijn en er zachtjes aan zuigt en hoe ik een moment later op je lig en jij met je handen mijn voor jouw brengt waarna jij zachtjes fluistert: “Ik wil je in me.”
Fragment 5
En dan die halfslachtige poging jou en Andrea bij ons te laten eten die donderdag. Fuck, die martelgang naar die armzalige snackbar, mijn sluitspieren bibberen als ik eraan terugdenk. Sigaretten halen. Ik stond bij onze deur en zag een peloton Erossen die allemaal hun pijlen slepen en hun bogen spanden. Ik liep naast je, inderdaad slungelig, niet wetend waar of ik mijn handen moest laten. We liepen in het flauwe straatlicht en overal zag ik Erosjes, ik weet niet of je ze gezien hebt. Ik liep vlak bij je, ik rook je, je lachte zacht, ik lachte zacht, en we zwegen, en die Erossen maar aanleggen, en richten, en verdomme weer mis.
“Doe dan wat!” schreeuwde een opperhoofd tegen mij, “buig je voorover, kus haar!”
Maar ik deed niets.
“Pak haar dan, braakemmer!” begonnen ze te roepen, ze werden steeds grover.
Ik pakte je niet. Ik dacht: ja, en dan is ze misschien beledigd, en dan hebben we een verpeste avond, en dan…
“Je bent gewoon een lafaard’: riep er één, een jonkie.
De rest van de avond ondernam ik ook niets. Monk en ik waren aartsgrappig, gééf toe, maar sul tot en met. Jullie waren de deur nog niet uit of Monk en ik begonnen elkaar schaapachtig lachend verwijten te maken: Oh, shit, what the fuck. I’m loosing it, I’m loosing my grip. Where is my spirit? Where my goddamned fuckin’ fire? I’m in the middle of a seducingscrisis. I haven’t got the touch anymore. My time has come. It’s over. I’ve had it. I’m through.
Fragment 6
Bij het grote landhuis stonden allemaal vreemde auto’s. Over het grindpad stapten haar oom en tante gehaast op ons af.
“Heb je het al gehoord?” vroeg haar oom.
“Waar zijn jullie geweest?” vroeg haar tante.
In de huiskamer zaten twee mannen van de politie en nog iemand die zich niet voorstelde. Het vliegtuig dat onze ouders naar hun vakantieadres godweetwaar zou brengen was in zee gestort. Men verwachtte waarschijnlijk dat we gillend de kamer uit zouden rennen, of ons wanhopig naar de grond zouden storten om onze ouders te bewenen, en dat wilden we misschien ook wel, maar we konden het niet. Zij knikte wat en ik zweeg alleen maar. De man die zich niet had voorgesteld zei dat onze ouders geen pijn hadden gehad. Haar tante vroeg waar wij geweest waren, want ze hadden zich de hele nacht ongerust gemaakt. Toen begon zij te huilen, haar tante troostte haar en samen gingen ze naar een andere kamer. Een agent kwam bij me zitten en sloeg zijn arm om me heen. Hij zei dat ik maar moest proberen een flinke jongen te zijn. Hoe oud was ik? Ik was zestien jaar. Ik vroeg of ik naar de wc mocht en op de wc keek ik in de spiegel en moest ik denken aan de onbeslapen bedden in godweetwaar, en toen moest ik toch huilen.
Fragment 7
Mensen kennen de Utrechtse schrijver Jack Nouws als een rustige intellectueel, met een Brabantse tongval en een wat sombere kijk op de wereld. Jack zul je niet zo snel met zijn blote kont boven de bar zien hangen, laat staan dat hij zich laat verleiden tot een total bend over body split op de biljarttafel. Jack is geen macho, Jack is niet agressief, Jack hoeft niet te imponeren.
Although we thought.
Het was op een avond jaren geleden. Omdat het ongelooflijk druk was in café de B. stond een gezelschapje schrijverds plus aanhang aan de punt van de bar in een diepe conversatie over zingeving, de wurgende tegenstelling arm/rijk en de toestand in Centraal Borkina Fasso.
“Zal ik eens een glaasje tabasco in één teug leegdrinken?” zei Jack Nouws plotseling. Hij had zich tot dan toe niet met de conversatie bemoeid. Het hele gezelschap stond sprakeloos. Iemand mompelde: “Dat is goed, Jack”, waarop hij bij het barmeisje een flesje tabasco en een glaasje bestelde.
We keken toe hoe Jack het glas vulde en het inderdaad in één teug achterover sloeg. Is het kinderachtig en puberaal als ik nog vermeld dat Jack de rest van de avond om de vijf minuten naar het toilet ging, heel, heel smerige scheten liet en en passant het Bastaard Baanrecord Waterdrinken verbeterde?
Hij heeft hierna nooit meer stoer gedaan.
Fragment 8
Lezen is dé manier om intellectueel rond te geuren, waar of niet? Ikzelf zal bijvoorbeeld nooit met bepaalde boeken of kranten (NRC Handelsblad) in de trein gaan zitten, doodsbang als ik ben dat mensen (vrouwen) denken dat dat mijn smaak is. Een paar jaar geleden zag ik op CNN dat Amerikaanse boekverkopers paal en perk gaan stellen aan de honderden bezoekers die niets kopen, maar hun winkels gebruiken om contact te zoeken. Boekhandels zijn namelijk bij uitstek de plekken waar intellectuelen elkaar kunnen ontmoeten en aanspreken. Boeken onder de arm zijn hierbij leidraad en katalysator. Er werd zelfs bericht van een huwelijk dat voortgekomen was uit een kennismaking met behulp van Dostojevski. Vergelijk bijvoorbeeld Robert de Niro en Meryl Streep in Falling in Love, waarin hetzelfde gebeurt. In Amerika hebben slimme boekhandelaren al een gat in de markt ontdekt door hun winkel te combineren met een Grand Café, zodat de klanten zich na de kennismaking tussen de boeken even wat moed kunnen indrinken alvorens zij thuis in de slaapkamerafdeling elkaars eruditie gaan peilen. Ik zou dit in Nederland overigens ook toejuichen, want hoe vaak heb ik niet met een halve Russische Bibliotheek, alle dichtbundels van Bernlef en de hele Privé-Domein onder mijn arm verbeten intellectueel grinnikend door een winkel als Broese Kemink gezeuld, wanhopig op zoek naar contact? Blijkbaar maak ik waar ik ook kom altijd de verkeerde indruk.
Na het succes van de Literaire Scheurkalender 2004, samengesteld door Ed van Eeden en Jan Luitzen, presenteert uitgeverij Signature met de Literaire Scheurkalender 2005 voor de tweede keer deze nieuwe vorm van proza. 43 gerenommeerde auteurs uit Nederland en België schreven de teksten voor de kalenderblaadjes. Dat leverde kersvers, niet eerder gepubliceerd proza op in de vorm van miniverhaaltjes, overpeinzingen, dagboeknotities, tirades, dialogen et cetera.
De Literaire Scheurkalender is daarmee een bloemlezing van nieuw proza en vormt tegelijkertijd een weerspiegeling van de huidige Nederlandse en Vlaamse literatuur.
De kalender met verjaardagen en gedenkdagen van auteurs werd opgesteld in samenwerking met het Literatuurplein (www.literatuurplein.nl). in het bijzonder met Dick Welsink en Jef van Gool. De kalender met de ‘literaire feestdagen’ werd opgesteld in samenwerking met de CPNB.
Aanvullende en/of corrigerende informatie betreffende verjaardagen en gedenkdagen van auteurs kan de lezer mailen naar scheurkalender@signa.nl ter attentie van Jan Luitzen en Ed van Eeden.
De schrijvers: