De Volkskrant, 22 oktober 2011
Omdat ik als 12-jarige nauwelijks op vakantie was geweest, probeerde mijn net gescheiden moeder deze omissie goed te maken door mijn zus en mij in één jaar mee te nemen naar zowel Brussel, Parijs en Londen. Van het bezoek aan Parijs herinner ik me vooral de verschrikkelijk slechte Franse ontbijten tegenover de verschrikkelijk goede diners. Ook nam mijn moeder – feministe, maar niet wereldvreemd – ons mee naar een voorstelling van de Folies Bergère, waar halfnaakte danseressen de cancan dansten. Achterin de zaal vergaapte ik mij als puber-in-opleiding aan de deinende blote borsten in de verte.
Ook Londen maakte diepe indruk. Ik weet nog dat we sliepen in een hotel in de wijk Bayswater, een naam die nog steeds een magische klank heeft. Op onze kamer hadden mijn zus en ik een tv met een afstandsbediening. Zoiets buitenaards hadden we nog nooit gezien, een detail dat mijn eigen kinderen te wezenloos voor woorden vinden.
Van die reis naar Londen herinner ik me vooral de verschrikkelijk goede Engelse ontbijten tegenover de verschrikkelijk slechte diners. Op de derde dag nam mijn moeder ons – in gastronomische arren moede – mee naar een Indiaas restaurant, waar ik voor het eerst een curry at. Sindsdien heb ik vierendertig jaar gezocht naar de smaak van die eerste curryschotel.
Wij kwamen uit Dordrecht, wat ik als kind een van de meest mondaine steden denkbaar vond. De geïmponeerde verwondering waarmee ik destijds door Brussel, Parijs en Londen wandelde, moet dezelfde blik zijn als waarmee mijn kinderen deze week naar New York kijken.
Onze woonplaats Utrecht is heus een behoorlijke metropool en mijn kinderen hebben echt al wat van de wereld gezien, maar geen enkele stad komt in de buurt van Manhattan. Een eiland kleiner dan Ameland waar overdag 6 miljoen mensen verblijven, volgens de gids van de Open Bus Tour. Er staan honderdduizend gebouwen. Er rijden 13.087 gele taxi’s. Er zijn 16.700 restaurants, wat betekent dat we ruim 45 jaar achter elkaar iedere avond in een andere tent kunnen eten. Iedere week doen een miljoen toeristen Manhattan aan.
Daar zitten ook Nederlanders tussen. Ik hoor tot de weinige Nederlanders die er geen specifieke hekel aan heeft om op vakantie landgenoten tegen te komen (als misantroop verafschuw ik alle volkeren). Met mijn kinderen speel ik in het buitenland vaak het spelletje ‘herken de Nederlander’. In de Grote Appel is dit extra moeilijk, want New Yorkers lijken qua uiterlijk bijzonder op Nederlanders en andersom. Er lopen bijzonder veel Nederlanders door New York. De wijk waar wij verblijven, Meatpacking District, heeft iets weg van Little Holland.
Nu is Manhattan natuurlijk nog steeds een beetje van ons, al lijkt geen enkele inboorling zich dit te herinneren. Mijn trotse kinderen herhalen het steeds net iets te hard. Dat BROOKLYN komt van BREUKELEN, HOUSTONSTREET een verbastering is van HUISTUINSTRAAT en New York tot de jaren twintig van de vorige eeuw zijn staatsdocumenten ook IN HET NEDERLANDS schreef.
Omdat mij weinig is bijgebleven van de trippen die ik als 12-jarige maakte naar Parijs en Londen, kan ik voorspellen dat mijn eigen kinderen zich van deze reis naar New York later weinig zullen herinneren. Wellicht de verschrikkelijk goede ontbijten, de verschrikkelijk goede diners, en nog een paar indrukken die ik nu onmogelijk kan voorzien.