Het Parool, 9 december 1994
Op zoek naar jong Vlaams schrijftalent
Boekrecensie: Manu Claeys en Jan Denolf (samenstellers): Jonge sla, Kritak/Meulenhoff, ƒ 34,90
Wanneer komt een uitgever eens op het idee om de inleidingsteksten bij ‘verzamelboeken met verhalen van jonge schrijvers’ te bundelen? Het is namelijk vaak een groter genot te lezen wat de samenstellers van bundels als 25 onder 35, Max. 36, Mooie jonge goden en Maximaal te zeggen hebben over de teksten die ze hebben opgenomen, dan het lezen van die teksten zelf. Ook de inleiding van het nieuwe boek jonge sla, een verzameling verhalen van twintig jonge Vlaamse schrijvers, is weer een bron van vermaak. Wat willen al die samenstellers eigenlijk, dat er tientallen ‘jonge schrijvers’ (de gemiddelde leeftijd ligt boven de dertig, om even aan te geven hoe jong ‘jong’ is in de Chinese Nederlandse literatuur) in één boek moeten worden ondergebracht? 25 onder 35 (1990), met verhalen van aankomend Nederlands en Vlaams talent, was bedoeld om een balans op te maken en zo de literatuurgeschiedenis te sturen, aldus de samenstellers. Het twee jaar later verschenen Max. 36 (met wederom Nederlandse en Vlaamse bijdragen) had volgens de inleidster enerzijds tot taak ‘een beeld te geven van een corpus schrijvers wier werk wellicht te ijken is aan de periode waarin zij zijn opgegroeid en volwassen geworden’, en anderzijds had het boek ‘ook een signalerende functie.
De samenstellers van Jonge sla, Manu Claeys en Jan Denolf, gaat het niet om het samenbrengen van ’the most talented writers of the new generation’, wat de bedoeling was van bij voorbeeld Granta’s Best of Young British Novelists 2 (1993). Het selectiecriterium van Jonge sla valt eerder samen met dat van een verhalenbundel als Gais pétales d’un leurre (nummer 46 van het Gallimard-tijdschrift L’lnfini), met vijftien jonge Franse schrijvers (het lijkt godbetert wel of ieder land lijdt aan ‘jonge schrijvers’). Het gaat Clays en Denolf om een ‘expérience tres simple’ namelijk: ‘réunir, I’espace d’un numero de revue, des auteurs qui nous ont récemment intrigués par le ton bizarre de leurs écrits‘.
Met andere woorden: in ‘mayonaise’ zijn de Vlamingen niet geïnteresseerd. En mayonaise is volgens hen het gros van de huidige literatuur: er is te veel aandacht voor variaties op bekende thema’s en vermoeiende herhalingen van navelstaarderij. “Het is de tijd van de verzamelde werken en de bloemlezingen,” schrijven ze in hun eigen bloemlezing. “Meesterwerken worden gerecycleerd voor de prijs van een middelmatig wijntje, de pockets vliegen ons om de oren. (…) We leven in het rijk van de middelmatige overvloed.”
Slechts twintig jonge Vlaamse schrijvers zullen daar wat aan doen! Zoals acht jaar geleden dertien Vlamingen (onder wie Herman Brusselmans, Tom Lanoye, Frans Denissen en Rudi Hermans) met Mooie jonge goden hun dependance van het Nederlandse taalgebied een literatuur van formaat wilden bezorgen, zo hopen Claeys en Denolf dat vandaag de dag schrijvers als Herman Leenders, Ingrid Verhelst, Jeroen Olyslaegers en Kris Humbeeck ook enige rimpelingen teweeg zullen brengen. Toch maken zij een voorbehoud: “Jonge sla is slechts een werkdocument. In het voorjaar van volgend jaar ziet de lijst er alweer anders uit.” Waarom ze dan niet met publicatie gewacht hebben tot volgend voorjaar leggen de inleiders niet uit, of het zou de bewering moeten zijn dat ze in Jonge sla vooral niet het contact met de werkelijkheid wilden verliezen, met de dingen die er nu gebeuren. Die dingen veranderen met de maand natuurlijk.
De samenstellers hebben enkele criteria gehanteerd bij de selectie. “Om zoveel mogelijk de aandacht op de teksten en niet op de auteurs te vestigen, mochten de benaderde auteurs slechts één verhalenbundel of roman gepubliceerd hebben,” vertelden ze. Dit vind ik een van de raarste beweegredenen bij het samenstellen van een bundel. Kun je een tekst alleen beoordelen als je weinig van de schrijver weet? Hebben alleen schrijvers met één boek contact met de werkelijkheid? “Dat de meesten nog geen bekendheid genieten, geeft hun voordeel van de twijfel,” gaat de inleiding verder. Met andere woorden: een zozo-lala-verhaal van een onbekende auteur is beter dan hetzelfde verhaal van een gevierde schrijver. Dat belooft niet veel goeds.
“Onze voorkeur ging uit naar het lichtjes desoriënterende werk,” luidde een ander criterium. “We werden graag van ons apropos gebracht. Liever een zoekende auteur dan een betuttelende predikant.”
Allemachtig, wat is dat voor een zelfingenomen praat (‘Kijk ons hier eens even lichtjes desoriënteren!’). Echt Groot literair werk hoort Echt
Groot te desoriënteren, vind ik. niet meer en niet minder. Een ander criterium om in Jonge sla (vernoemd naar een gedicht van de Nederlander Rutger Kopland) te staan: men mocht geen Nederlander zijn. Dit deels om praktische redenen (er ligt namelijk een oceaan tussen België en Nederland), maar ‘misschien ook omdat “water niet kan integreren met aarde, tenzij men modder wil” (Jeroen Brouwers)’.
Waar dit op slaat is mij niet duidelijk, maar een heel klein beetje etnocentrisch ruikt het wel. In de verzamelbundels die in Nederland verschijnen, maakt men (terecht) geen onderscheid tussen Nederlandstalige schrijvers. Je zou het als uitgever eens moeten proberen, verhalen van uitsluitend Nederlanders.
Misschien heeft deze uitsluiting van Nederlanders (de samenstellers hebben heel in de verte de Generatie Nix-klok horen luiden en menen dat jonge schrijvers in Nederland lijden aan cultuurcynisme en een gebrek aan engagement) ermee te maken dat men wilde waken voor ‘de twee literaire ziektekiemen van het moment: een zoutloze meligheid gedrenkt in een goedkope ironie, en nog erger: een vrijblijvend hoongelach of cynisme. Wat er erg is aan vrijblijvend hoongelach en cynisme, wordt wederom niet duidelijk gemaakt.
Hoewel de samenstellers op de achtste bladzijde van hun programma eerst heel flink stellen dat Jonge sla geen programma heeft, dat er wellicht zelfs geen generatie is, en zeker geen generatievorming, moeten zij drie bladzijden verder toegeven: “We wilden, bij nader inzien, eigenlijk het proces van een eigengeneratiecultuur uitvinden op papier vastleggen.”
Dit eigen-generatiecultuur uitvinden (hoe krijg je zoiets in godsnaam geformuleerd?) zorgt ervoor dat het aanbod in Jonge sla zeer divers is, want zoveel leeftijdgenoten, zoveel eigen-generatieculturen, zoveel tijdgeesten. Er staan in de bundel, kortom, zeer verschillende verhalen en teksten, zowel qua vorm, inhoud en stijl. In dit verband citeren de samenstellers de Britse criticus David Lodge. die het heeft over een ‘esthetische supermarkt. Ze hopen (in navolging van Lodge) zelfs de kritiek bij voorbaat de mond te snoeren: “De criticus kan alleen nog vaststellen dat er een groot aanbod is, maar zelf suggereren wat de esthetische normen zijn, is er niet meer bij, laat staan een rangorde bepalen.”
Als ik toch even mag, kan ik het niet laten te vermelden dat ik vrijwel alle verhalen uit Jonge sla niet om over naar Nederland te schrijven vind. Het rijk van de middelmatigheid, waartegen de samenstellers zo fier schoppen, wordt in hooguit drie van de twintig verhalen verlaten. De rest is, suggereer ik, in het geheel niet desoriënterende Nederlandstalige mayonaise.