Ronald Giphart Bert Natter Payola augustus 1997 poplitarair tijdschrift

Payola

By hans, 6 maart 2015

Payola  (Eng.) het geven van steekpenningen om een bepaald product te promoten op radio en tv; het omkopen van deejays door pluggers.

Payola is van Podium. Podium is een nieuwe, ongebonden uitgeverij van onmiddellijk te lezen boeken:

Ronald Giphart & Bert Natter – Het XTC Experiment (een reportage)

XTC ligt op tafel en de gordijnen zijn dicht, want de buren hoeven niets te weten. Plusminus dertig zijn we, dus het moet er maar eens van komen. We proosten for old time’s sake met glazen bessen-ijs (in 1983 nummer 1 op onze Dranken Top 10). Vrij onverveerd kijken we elkaar aan. Hoewel, we zien ook twijfel. Is dit geen experiment waar je alleen aan begint om het geprobeerd te hebben? Om te kunnen zeggen dat je er bent geweest? Een van ons (Bert?) staat op en haalt het wondermiddel uit het beschermende plastic.

‘Hmm, groter dan ik dacht,’ zegt de ander van ons (Ronald?).

‘Ja, maar we beginnen met een helft. Kunnen we altijd zien of we doorgaan.’

We lachen zenuwachtig, en dan zijn we een kort moment stil.

‘Wat is er? Durf je niet meer?’ vraagt de een aan de ander – het maakt niet uit wie aan wie.

‘Natuurlijk wel.’ De ander loopt vastberaden naar een hoek van de kamer.

‘Laten we één ding afspreken: we gaan niet grienen over hoe mooi vroeger alles was. Dit wordt geen ranzige trip naar het walmende verleden. Geen nostalgie, in godsnaam.’

De ander knikt.

De naald hangt dreigend boven het vinyl.

De scheepstelegraaf staat op een geruststellend stand-by en Andy Partridge (zang, gitaar) heeft een ouderwetse verrekijker in zijn handen; hij zal die weldra op de horizon richten om onze koers te bepalen, waarna de nu nog losjes op het roer leunende Dave Gregory (gitaar, toetsen, zang) ons naar Engeland Muziekland zal brengen. ‘Terry Chambers (trommels) heeft zo te zien net even aan zijn plasser gezeten en vlak voor Colin Moulding (bas, zang) staat- altijd handig- een scheepslantaarn. Ofwel: Black Sea (1980), de vierde elpee, van het Engelse beatcombo XTC heeft een lelijke hoes. Een echt behoorlijk lelijke hoes. Sommige mensen hebben het over dingen die zo lelijk zijn dat, ze mooi worden (alsof ze ook dingen eten die zo smerig zijn dat ze lekker worden). XTC’s hoes is en blijft ultiem lelijk.

Een decortje geschilderd door Ken White (de man die met verf kon wat Rembrandt niet lukte). Op het doek staan een zee, een lucht, een albatros en een mast. Voor het schilderij staan vier Engelse jongens. Ze zijn gefotografeerd door de onbekendste fotograaf van de hele wereld: Ralph Hall. De jongens hebben duikerpakken aan, van die hele zware uit het prÈ-Cousteautijdperk, gemaakt om mee te zinken in plaats van te duiken. Dow Shiers van de eenmanszaak Shiers Diving (21 Lesterstreet, Swindon) heeft XTC die spullen geleend en de leden erin geholpen, staat vermeld op de binnenhoes.

Gedwee lijkt XTC de martelingen te ondergaan. Alle muzikanten proberen flink te kijken, maar je ziet ze denken: Christ, wat staan wij voor lul. Voor de achterzijde van de hoes heeft de band zich koddig omgedraaid, dat scheelt iets, maar het blijft niets. De scheepstelegraaf staat op een bepaald niet veelbelovend ‘slow’.

Zodra de naald daalt, vergeten wij de hoes. Allemachtig, wat is dit ontzettend vreselijk heel erg goed gebleven. De elf liedjes op Black Sea gaan achtereenvolgens over: burgerlijkheid – oorlog – oorlog – liefde – liefde – taal – de verworpenen der aarde – de slaafgeborenen – liefde -liefde – (het) niets.

Johnny Rogan heeft in een beroemd essay in Granta geprobeerd aan te tonen dat elk belangrijk Brits popliedje verwijst naar een literaire tekst. Ook Black Sea wortelt diep in de Angelsaksische literatuurtraditie, aldus Rogan. Hij beweert dat de titel te vinden is in twee gedichten die iedere Engelse schooljongen uit zijn hoofd hoort te kennen: ‘The Rime of the Ancient Mariner’ van Samuel Taylor Coleridge (vierde deel, derde strofe):

Alone, alone, all, all alone,

Alone on a black, black sea!

And never a saint took pity on

My soul in agony.

En ‘Don Juan’ van Lord Byron (tweede canto, 45ste strofe):

And others went on as they had begun

Getting the boats out, being well aware

That a light boat will live in a black sea

Unless with beakens close beneath her lee.

Wat Rogan niet kon vermoeden is dat de titel Black Sea een veel prozaïscher oorsprong heeft, dat XTC inspiratie opdeed in Utrecht, Nederland Muziekland. De naam is bedacht door Barry Andrews (ooit toetsenist van XTC) die met Robert Fripps band The League of Gentlemen in de Utrechtse popkerk Tivoli optrad en daarna wat ging drinken in achtereenvolgens café België en het beroemruchte nachtcafé De Zwarte Zee, waar hij zijn oude maat Andy Partridge vond. Hoe het precies is gegaan, weet niemand meer precies, maar vast staat dat Andrews tegen sluitingstijd (terwijl ‘De laatste ronde’ van André Hazes uit de speakers braakte), vanaf de bar naar het tafeltje van Partridge riep: Why don’t you call it Black Sea?’ De rest is hysterie.

Als de naald in de uitloopgroef van kant een loopt (voor de zesde keer vanavond), schenkt een van ons de glazen nog eens bij (voor de niet bijgehouden keer vanavond). Hij vraagt: ‘Mag ik nu wat zeggen?’

‘Even dan.’

‘Die bessenjenever, smaakt die nou gewoon best wel helemaal nergens naar?’

‘Verder nog iets?’

‘Eigenlijk wel. Waarom is deze muziek zo ontzettend vreselijk heel erg goed gebleven? Ik bedoel: hoe lang hebben we deze elpee niet gehoord? Toch ken ik ieder nummer, ieder loopje, ieder deuntje uit mijn hoofd. Hoe kan ik, terwijl ik zelf gerijpt ben, XTC nog steeds zo meesterlijk vinden?’

‘Moeilijke kwestie, wel interessant. Je moet begrijpen dat het oeuvre van XTC eigenlijk niet op te delen is in elpees of cd’s. De grootste unit is een liedje, de kleinste een deel van een liedje een couplet, een refrein, een bruggetje. Wat ik nu ga zeggen klinkt misschien erudiet, en dat is het ook: Kraaijpoel beweert in zijn prachtboek Was Pollock kleurenblind? dat Picasso ongeveer vijftienduizend stukken heeft gemaakt en dat er daarvan nu nog ongeveer vijfhonderd interessant zijn, waarvan zeg zestig in de serie Meesterwerk. Ongeveer veertienduizendvijfhonderd schilderijen, tekeningen en sculpturen kinnen dus zo de prullenbak in. Op de een of andere manier lijkt me dat een werkbare these, dus laten we dat toepassen op het oeuvre van XTC. Van de ongeveer tweehonderd liedjes zijn er heden ten dage nog zeseneenhalf interessant, waarvan eenachtste het predikaat Meesterwerk zou krijgen. Er moet dus welgeteld één briljant bruggetje, een middle-eight zoals The Beatles het noemen, tussen al die geinige refreintjes en coupletten te vinden zijn. Dat zou dan in ‘Paper And Iron’ moeten zitten, als je het mij vraagt. Of in `Towers Of London’. Of in `Respectable Street’.

Wanneer het ijs op is en de Coebergh bijna, zegt een van ons dat het nummer ‘No Language In Our Lungs’ tekstueel gezien de meest interessante compositie is.

‘Het is een metaliedje, een liedje over liedjes, zoals Pete Townshend ze ook heeft gemaakt.’

Hmm-hmm, is het ijs echt op?’

‘Op Murmer staat ook zo’n nummer. Het heet ‘Funk Pop A Roll’. Nou, dan weet je het wel.’

‘Ik weet genoeg. Neem jij dat laatste restje?’

‘Graag. Zingt Andy: “Everything you eat is waste / But swallowing is easy when you have no taste”.’

‘Drink jij nou maar door.’

‘Okee. Ik zet het nog even op.’

‘Een zuipen, waarschijnlijk.’

‘Ja, even nog. Het is zo verdomde moeilijk om te zeggen wat je goed vindt aan muziek.’

‘Dat zeg ik: staak je wild geraas. Is er nog iets anders in huis dan geen ijs en een lege fles Coebergh?’

‘Je hebt dus platen waarop Colin Moulding niet één goed lied-je heeft geschreven en gezongen, zoals onderhavige Black Sea, maar er zijn ook platen waarop hij juist de beste nummers heeft gemaakt: ‘Making Plans For Nigel’ en ‘Ten Feet Tall’ bijvoorbeeld, op Drums And Wires of de twee laatste nummers van Skylarking, weet je wel, die met die hoes waarop die twee meisjes heel titiaans…’ zegt een van ons als de ander met zijn jas aan en een fles bessen en een zak ijsblokjes in zijn hand de kamer binnenkomt. ‘Wat doe jij met die fles en die zak, ik bedoel: hoe kom je daaraan?’

‘Gehaald bij het cafe op de hoek.’

‘Aha. Ik zat net uit te weiden over de elpee Skylarking, die een soort verhaal vertelt. Thematisch gezien is het wat je bij de klassieke componisten programmamuziek zou noemen. Zeg maar een conceptelpee over het leven.’

‘Ik dacht dat eigenlijk in wezen niemand van het concept des levens dus een program kreeg. Wil je nog een glaasje genièvre de cassis?’

‘Ja, moet kunnen. Goede optie. Er zit maar 20% alcohol in, tenslotte.’

‘Hoe komen we dan in godsnaam zo dronken?’

Een van ons stelt voor waarom we ‘eigenlijk niet gewoon’ naar Andy Partridge toegaan om hem te vragen of er nog eens een nieuwe elpeecedee van XTC uitkomt. ‘En dan vertellen we hem meteen dat verhaal van Picasso die heeft gezegd dat het bruggetje in ‘Paper and Iron’ briljant is en de Nobelprijs Voor Bruggetjes verdient!’

‘Ja! Ja! Ja!’ zegt de ander, op een enge manier enthousiast.

‘Als we nu vertrekken, halen we de nachtboot nog!’

We gaan van huis met niets meer bij ons dan een paspoort, een fles bessen, twee glazen, een zak ijs, De grote bosatlas, een half brood, een pot pindakaas met nootjes en een cassette-bandje van XTC. En geen mes, merken we als we Gouda links achter ons hebben gelaten. De Peugeot 404 van een van ons rijdt uitermate lekker. Het is nog immer een Wonder Op Wielen dat je brengt naar elke plek die je kan verzinnen!

Er is plaats in de Varende Herberg, blijkt in Hoek van Holland en dat is iets wat ons allebei een beetje tegenvalt. Als we nu terug hadden gemoeten, omdat we in de verte het veer weg zagen varen, was het ook best geweest, waren we met even plezier schouderophalend en toch jammerzeggend teruggereden, ontnuchterd, maar in de wetenschap dat we ons deze trip later schaterlachend zouden herinneren (op feestjes: ‘… zagen we die boot in de verte nog net het ruime sop kiezen, konden we weer terug met onze dronken koppen…’). Maar nu moeten we doorzetten, door de zure appel bijten en dan maar zien hoe haas hupt, want geen van ons durft te zeggen dat het is mooi geweest dat we laten we terug naar huis gaan dat we laten we toch normaal doen dat we moe zijn en dronken ook en dat we laten we nu eindelijk eens volwassen worden en dus rijden we Wonder Op Wielen, die ouwe-trouwe Peugeot, de Varende Boot in.

We kopen taxfree ieder een Lonsdale rugbyshit, een slof chocolade en samen drie flessen bessen – een voor Ronny, een voor Natty en een voor Andy. In de rij voor de kassa vragen we ons hardop af of de grap nu niet lang genoeg heeft geduurd, maar daar willen we niets van weten en we zeggen tegen ons: ‘Onzin, we zijn plusminus dertig en we doen wat we willen. We gaan een door ons vroeger bewonderde muzikant een hand geven.’

Monter brengen we de buit naar onze hut, waar we een glaasje drinken van de fles waarvoor we trouw belasting hebben betaald. Het smaakt waterig, maar misschien komt het door de zee (‘O zee, O zee, O zeeïge Zee!’) dat de bessen zo smaken. Omdat de slaap niet wil komen, besluiten we die op te zoeken in een van de bars, waar een show wordt gegeven door een trol met een gitaar, een veenlijk en de demente zus van Winston Churchill. We drinken lauw schuimloos bier uit onwerkelijk grote glazen. We praten.

Dat het zo ironisch is dat er juist een drug met de naam XTC op de markt moest komen. Dat het net XTC moest overkomen dat de frontman op een gegeven moment het podium niet meer op dorst te gaan. Dat twee voor de gein uitgegeven elpees onder het pseudoniem The Dukes of Stratosphere net XTC’s best verkochte platen in Amerika moesten zijn.

We wankelen wankelend naar onze patrijspoort en werpen nog een laatste blik uit de kooi voor we te kombuis gaan, of zoiets.

De zeemeeuwen krijsen ons wakker en we verbazen ons erover dat we nog steeds niet in ons bed blijken te liggen. Ronald en ik kijken elkaar verbaasd aan en Bert en ik trouwens ook.

Later rijden we met het Wonder Op Wielen aan de verkeerde kant van de weg.

‘Geen files hier,’ zegt een van ons. ‘Misschien moeten we in Nederland ook maar links gaan rijden.’

‘Van mij mag het anders best wat langzamer. In de file staan met deze wagen is behoorlijk literair.’

Sinds het ontbijt drinken we al geen bessen meer. We draaien steeds ‘Jump’ van XTC en dan draaien we het weer terug. Dan drukken we op stop en zeggen we: ‘Hier moet het zijn.’

We denken eerst dat de opa van Andy Partridge de deur van het rijtjeshuis in Swindon opent. We bedoelen: Andy is een Oude man, al bijna zoiets als onze vaders, maar verder wel een beetje eng, want als we – nadat we ons hebben voorgesteld – vragen of we wellicht mogen binnenkomen, zegt hij meteen stalen gezicht: ‘I’m afraid that’s your own funeral.’ Hij verwelkomt ons vriendelijk, als wij met een heel klein beetje doodsverachting over de drempel stappen. Bert en Ronald in de gang van hun bewonderde muzikale voorbeeld.

Zittend op de leren tweeëneenhalf persoonsbank leggen we uit wat we komen doen, dat we van Payola zijn – the Dutch equivalent of Rolling Stone – en dat we Andy niet komen vermoorden, maar gewoon wat willen chatten, en of we hem niet storen in zijn werk. Andy wijst verontschuldigend op de stofzuiger die naast ons bankje staat en zegt dat hij bang is dat hij inderdaad bezig was. Verheugd willen we weten of hij Simon Vestdijk kent – the Dutch equivalent of Charles Dickens – want die zette ook altijd de stofzuiger aan als hij tussen de middag even rustig een roman wilde schrijven

‘I’m afraid I don’t know this famous Dutch writer,’ zegt de bescheiden Brit bescheiden, waarna hij eraan toevoegt dat hij gewoon actually aan het stofzuigen was. Toch een beetje koningin Beatrix die verblijvend in Lech even een behaatje in de Biotex doet, we bedoelen: Andy Partridge is aan het stofzuigen en noemt het ‘werk’.

Een van ons (het komt ons voor dat het Ronald was) vraagt of wij hem soms kunnen helpen met zijn huishoudelijke taken, want dat praat iets makkelijker (`that talks something easier’) en Andy knikt enthousiast van yes. Hij legt uit dat zijn gezin het vanavond niet zal pikken als hij zou beweren dat hij het huis heeft laten verslonzen doordat er twee topjournalisten van de Nederlandse Rolling Stone waren om hem te ondervragen. En dus staan we even later in de keuken het theeservies van de Partridge Family af te wassen, terwijl Andy de huiskamer doet.

‘Weet je dat Frank Zappa een nummer heeft dat ‘Andy’ heet?’

‘Nee, maar wel dat het een schoonmaakmiddel is.’

Als we klaar zijn, eten we met Andy een paar boterhammen met Engelse pindakaas, voor we mee mogen naar de zolder, waar Andy zijn uitgebreide en volstrekt infantiele collectie tinnen soldaatjes heeft staan, naast zijn muziekspullen.

Groot is het niet, daarboven – als je een beetje raar akkoord pakt, donderen er in een klap veertig tinnen soldaatjes om. Andy vraagt of we zin hebben om wat te spelen.

We knikken verheugd en hij zet een paar soldaatjes op tafel.

Nadat we de gehele slag om Waterloo hebben herbeleefd in schaal 1 op 72, wil Andy het eindelijk over muziek hebben. Of we in een bandje zitten. We vertellen dat we vroeger een bandje hadden en dat heette Are You Being Served? Hij heeft er misschien wel eens van gehoord?

‘I’m afraid it doesn’t ring a bell. But I understand it doesn’t even exist anymore?’

We vragen meteen leep of hij soms nog wel in een bandje zit dan, hè?

Hij zegt ja, maar wij geloven er niets van. Hierop pakt Andy de telefoon om Colin Moulding en Dave Gregory te bellen. Tijdens het gesprek grinnikt hij steeds en heeft hij het over de Rolling Stone. Andy (iets te hard): ‘Bring your own instruments, because it will be a Dutch jam.’

Wij begrijpen de hint en halen uit het Wonder Op Wielen de flessen bessen. Als we terugkomen heeft Andy zijn gitaar al gepakt. Ons geeft hij respectievelijk een tamboerijn en een paar sambaballen. Gedrieën spelen we `Yacht Dance’, althans Andy doet de muziek en wij proberen het niet te verroffelen, maar toch klapt hij na afloop voor ons en wij voor hem, want Andy, dat is een jongen zoals wij, iets ouder misschien, maar met onze humor en Ronalds kleine brilletje op Berts dikke kop.

Op het moment dat de bel gaat vertelt Andy juist dat hij bang is dat hij die Dutch cherry gin veel te lekker vindt. Hij doet het dakraam open en schreeuwt iets naar beneden, waarna hij zich samenzweerderig omdraait, zangerig fluisterend: ‘I’m afraid it’s Colin!’ Hij gooit een sleutel uit het raam en roept dat Colin het touwtje uit de brievenbus moet hangen, omdat hij bang is dat Dave zo meteen ook komt.

Colin Moulding heeft er zichtbaar niet op gerekend dat er inderdaad twee journalisten (Rolling Stone, the American equivalent of Payola’) op het zoldertje van zijn vriend zouden zitten. Nadat wij in zijn hand hebben mogen knijpen, haalt hij heel cool zijn akoestische bas uit de koffer om deze geheel onaangedaan te stemmen. Alsof het hem allemaal niets kan schelen, alsof wij hier helemaal niet zitten. Samen met Andy (en met ons) begint hij ‘One Of The Millions’ te spelen, maar hij stopt abrupt als Dave Gregory binnenkomt. Ook deze veertiger kan nauwelijks om de ad hoc percussionisten heen, hoewel hij niet moeilijk doet en zijn gitaar in de kofferversterker van Andy plugt. Het is verdomd net het begin van Nonsuck.

Er komt geen eind aan de jam van de karakteristieke Engelsen. Bescheiden als we zijn, beperken wij ons na een nummer of vijf tot de bessen zonder ijs.

Na een ijzingwekkende versie van ‘This World Over’ beginnen de mannen van XTC te smoezen, wijzend op ons. Dan pakt Andy de telefoon en gaat ermee onderaan de vlieringtrap tussen het wasgoed staan bellen. Wij wisselen veelbetekenende blikken, want weten wij veel wat dit betekenen moet? Belt hij de politie?

‘I’m afraid we’ve got a rather big surprise for you two,’ zegt Andy als hij even later glunderend de vlieringtrap op komt.

‘U2?’ probeert een van ons geinig. De XTC’ers kijken teleurgesteld. Hebben we iets verkeerds gezegd door een band te noemen die wel wereldberoemd is, terwijl XTC het ‘wij zijn grote losers’-niveau nooit heeft overstegen? Nog geen kwartier later komt echter The Edge daadwerkelijk binnenvallen, met gitaar.

‘Yo, Birdie,’ zegt hij tegen Ronald en ook: ‘The Rone!’ tegen Bert. Uitgelaten groeten we terug, voor we ons haastig op de bessen storten. Tijdens een hartverneukende versie van Stevie Wonders ‘I Just Called To Say I Love You’ tamboerijnen en sambaballen we voorzichtig mee, maar gedurende een verscheurende uitvoering van Village Peoples ‘In The Navy’ zwijgen onze instrumenten met respect.

We staan er niet eens meer van te kijken als even later Paul Weller en Noel Gallagher komen buurten, gevolgd door Pete Townshend en Paul McCartney. Verveeld pakken we onze tamboerijn en sambaballen maar weer, want dit wordt natuurlijk niets zonder drummer. De komst van George Harrison vermag daar niets aan te veranderen en die van Ringo Starr al evenmin. Vroeger (toen we nog op reguliere basis tipsy werden van de bessenjenever, zeg vijftien jaar geleden in café PH te Baarn) zeiden we nog weleens dat XTC verder ging waar The Beatles ophielden, maar dit feestje gaat verder waar XTC ophoudt.

Wij moeten bij elkaar op schoot gaan zitten om plaats te maken voor de wereldsterren die maar binnen blijven stromen (Ray Davies, Wayne Kramer, Iggy Pop en nog veel meer) en die losbarsten in het ondeugende ‘Pink Thing’ (knipoogknipoog). Voorzichtig kijken we om ons heen. Ja hoor: de hoes van Sgt. Pepper is er niets bij. Het roze ding gaat over in een uitermate trage versie van ‘Yer Blues’, die nog trager wordt als Andy in een bezwerend gebaar zijn hand opheft en naar de trap staart.

Langzaarn draait iedereen zijn hoofd in die richting, terwijl de stemmen en de instrumeneten verstommen. Alleen Bert en Ronald spelen door, blij dat we ook eens mogen soleren. Onder sambaballengeschal en tamboerijngeroffel geschiedt een Wonder zonder Wielen op dat overvolle zoldertje daar in Swindon: ieders hart stroomt vol begeerte en ieder trilt op zijn stoel, krukje of schoot. De angst te sterven zonder de Echte Liefde van het leven te hebben gekend, overvalt allen en we willen die Liefde smaken, we willen die Liefde op onze tong proeven, in onze buik voelen. We trillen zo dat we bang zijn dat onze botten zullen breken. Het lijkt een goddelijke openbaring die zich aan ons openbaart als we naar beneden kijken, want daar uit de diepte, omgeven door een krans van licht, komt John Lennon de vlieringtrap opgeklommen, met in zijn gevolg Elvis Presley. Het is een overweldigend schouwspel. Als Presley eenmaal boven is, pelvist hij een paar seconden en dan knauwt hij: ‘The King is dead, but he’s not forgotten, honey, momma.’

Onze monden vallen open van bijna agressieve verbijstering. Een van ons mompelt: ‘Nu Kurt Cobain nog en de club van Schele Hendrik is compleet.’

Who the fuck is Kurt Cobain?’ wil John Lennon weten.

‘Exactly honey, who the heck is Schele Hendrik, momma?’

Colin is degene die de stilte na de woorden van Elvis durft te doorbreken. Hij vraagt heel flegmatiek: ‘Why didn’t you guys bring your guitars?’

Andy beantwoordt die vraag voor hen met een vroom: ‘I’m afraid they left them in heaven.’

‘Yeah momma,’ beaamt Elvis: ‘I remembered to forget to remember honey.’ Hij kijkt rustig om zich heen en neemt de verzamelde popwereld eens goed in zich op, inclusief de ritmesectie. Hij spreekt: ‘I think I know most of you, momma. But honey, who are those little blue guys over there?’

‘Well,’ zegt Dave verontschuldigend, ‘those are the Smurfs. They’re from Holland.’

‘I understand,’ zegt the King somber. En je ziet hem denken: zeker uit Breda.

Iedereen zwijgt en John Lennon staat er een beetje schaapachtig bij te lachen. Hij zegt grinnikend: ‘How about this one, I just heard it yesterday: if Mark Chapman would have aimed a little to the right, he’d been a hero.’

Nu lacht iedereen. De flessen bessen gaan vrolijk rond.

Ringo Starr (natuurlijk hij weer) wijst naar ons en zegt dat hij een plan heeft. Waarom wij de tamboerijn en de sarnbaballen niet aan aan John en Elvis geven. We schrikken van zijn opmerking, waarna we onze instrumenten in de richting van de helden gooien. John Lennon vangt de tamboerijn behendig, maar de King is blijkbaar met zijn verkeerde blue suede shoe uit zijn hemelbed gepelvist, want hij krijgt de sambaballen pijnlijk tegen zijn hoofd. In een reflex grijpt hij Lennon vast en een moment balanceren ze boven het trapgat. We zien de handen van wel honderd popsterren die naar het superduo worden uitgestoken in een poging te redden wat er te redden valt, maar wat er te redden valt, valt samen naar beneden. De klap horen we nooit, want wij rennen zo hard de trap af dat we nog eerder beneden moeten zijn dan die twee andere wereldsterren.

Pas hoog en droog in het Wonder Op Wielen voelen we ons een beetje veilig. Als we omkijken zien we een verbaasde Andy Partridge in de deuropening staan met een kop alsof er zojuist is belletjegetrokken. Gebelletjetrekt.

Een van ons stuurt en de andere zet de cassetterecorder aan. Die speelt natuurrrlijk de forrrmatie XTC met “Trrravels In Nihilon’.

Eind.

Titel: Payola

Subtitel: Popliterair tijdschrift

Jaar: augustus 1997

EAN: 9789057590221

Volume: 1

Jaargang: 1

Uitgever: Podium

Redactie:

  • Roel Bentz van den Berg
  • Martin Bril
  • Pieter Steinz
  • Joost Zwagerman
  • Tom Harmsen (redactiesecretaris)

Vormgeving: Studio Ron van Roon

Rubrieksvignetten: Peter Pontiac

ISBN: 9057590220

NUGI: 322 / 924

Pagina’s: 120

Afmetingen: 23 x 16,5 x 1,2 cm

Type: Paperback

Inhoud:

  • Joost Zwagerman – Vooraf
  • P.F. Thomése – De ziel is een eenzame hete neger
  • Serge van Duijnhoven – Dansen op een bevroren Styx
  • Martin Bril – Heimat Elvis – Bad Nauheim Blues
  • Chris van Oostrom – De heimelijke danser
  • Nanne Tepper – Het woord is teelbal geworden
  • Huub van der Lubbe – Dansen op het rode plein
  • Tom Harmsen – Beckiaanse vingerwijzing
  • Roel Bentz van den Berg – I go to pieces and I wanna cry
  • Pieter Steinz – Funny How Time Slips Away (9 levens)
  • Ronald Giphart & Bert Natter – Het XTC Experiment (een reportage)
  • Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes – Ik ben de walrus (naar de letter)
  • Joost Niemöller – Staal, wind
  • Jan Donkers – I have a friend I have never seen (Reprise) [Neil Young, After the Goldrush, Reprise RS 6383
  • De Medewerkers

Het verhaal van Ronald Giphart & Bert Natter staat ook in Planeet Literatuur (1998)