Schreeuw

De Volkskrant, 14 juli 2011

De honden blaffen en de tourkaravaan is allang weer verder getrokken, maar bij mij pompt de adrenaline van afgelopen zondag nog steeds door mijn lichaam. Die dag mocht ik voor de NOS een etappe volgen, ongewis van het feit dat het een van de meest dramatische dagen uit de geschiedenis van het wielrennen zou worden. Of althans, van dit jaar. Van deze Tour de France. Deze week.

Ik ben in 1999 eerder mee geweest op Tour, in een etappe die eindigde in Maubeuge (voor de tourquiz: Steels werd na de sprint gediskwalificeerd omdat hij Cipollini had geduwd). De wedstrijd mocht ik volgen in de auto van NOS-radioverslaggever Jeroen Wielaert. Langdurig reden we in Wielaerts bestickerde wagen achter het peloton en we hebben zelfs een tijdje achter de koplopers gewacht tot we van een official mochten passeren.

Aan het wielertijdschrift De Muur heb ik eens verteld dat ik in dat jaar net een mobiele telefoon had. Rijdend achter de kopgroep stelde Wielaert voor dat ik mijn vader zou bellen, die voor de buis naar de wedstrijd zat te kijken. Tegenwoordig verbaast niemand zich meer over de alomtegenwoordige bereikbaarheid, maar hoe wezenloos was het dat ik, hangend achter de kop van de koers, plotseling mijn vader aan de lijn kreeg. Ik schreeuwde: ‘Zie je de koplopers? Pappa, zie je die zwarte auto achter de koplopers?’

Ik stak mijn arm uit het rechterraam. Ergens op een shot vanaf een motor of vanuit een helikopter moet mijn zwaaiende arm te zien zijn geweest.

‘Dat is mijn arm, Pappa, ik zit áchter de koplopers!’

Mijn vader had maar één reactie: ‘Doe je voorzichtig?’

Twaalf jaar later zat ik weer in een etappe, met een cameraploeg van de NOS. Ver voor het peloton mochten we het parcours op, richting de finish. Het is dus waar dat je midden in een wedstrijd van de strijdhandelingen zelf nauwelijks iets meekrijgt. Tijdens de etappe belde mijn vrouw om te vertellen over de vele valpartijen en uitvallers. Die waren volledig langs ons heengegaan.

De cameraploeg snelde direct bij aankomst in Saint Four naar de hermetisch afgesloten perscamping. Dat is een enorm veld, volgestouwd met zendwagens, tenten en mobiele studio’s, maar ook met urinoirs en kookwagens. De geur van pis, zweet en gebakken worst. Ieder land heeft zijn eigen territorium op de camping, de Fransen zitten chique en overdadig, de Duitsers degelijk, de Denen modern, de Nederlanders vooral praktisch. In onze hoek stonden drie vrachtwagens en een tent, waar een tv-scherm hing met stoelen ervoor.

Uit honderden hoeken op het terrein was de koers te volgen, in minstens acht talen. Overal zaten journalisten, wachtend op de finish, te kijken naar de rit. En toen gebeurde het. Een automobilist van de Franse televisie sneed Juan Antonio Flecha, die Johnny Hoogerland sneed, die zich na een buiteling op achttien plaatsen aan prikkeldraad sneed.

Er ging letterlijk een lange schreeuw van ontzetting over het veld. Daarna een wezenloze stilte. Vervolgens zond de Franse regie de herhaling uit, waarna er nogmaals werd geschreeuwd uit honderden perskelen. Als ik me iets van afgelopen zondag zal herinneren is het die gedeelde schreeuw van verbijstering – op een veld waar de eenzame honden inmiddels allang weer blaffen.